ECLI:NL:RVS:2022:921
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen overplaatsing door COa naar Handhavings- en Toezichtlocatie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) van 13 november 2020, waarbij de vreemdeling werd overgeplaatst naar de Handhavings- en Toezichtlocatie te Hoogeveen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, had op 18 december 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 maart 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarnaast werd opgemerkt dat het hoger beroep onder meer een rechtsvraag betreft die eerder door de Afdeling is beantwoord. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het COa geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Helmich, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 29 maart 2022.