ECLI:NL:RVS:2022:851

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
202104740/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de RDW over vervallen tenaamstelling voertuigen na identiteitsfraude

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van de RDW ongegrond werd verklaard. De RDW had op 9 oktober 2020 de tenaamstelling van twee voertuigen van [appellant] vervallen verklaard, nadat hij aangifte had gedaan van identiteitsfraude. [appellant] stelde dat zijn gegevens zonder zijn toestemming waren gebruikt om de voertuigen op zijn naam te registreren. De rechtbank oordeelde dat de RDW in redelijkheid had kunnen besluiten om geen terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallen verklaring van de tenaamstelling, omdat [appellant] niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van identiteitsfraude. Tijdens de zitting op 3 februari 2022 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. J.A.P.F. Hoens en de RDW door mr. E. Aktas. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een uitzonderlijk geval waarin de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen kon worden verklaard. De RDW hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202104740/1/A2.
Datum uitspraak: 23 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 17 juni 2021 in zaak nr. 21/1057 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2020 heeft de RDW naar aanleiding van een verzoek van [appellant] de tenaamstelling van de voertuigen met de kentekens […] en […] met ingang van die datum vervallen verklaard.
Bij besluit van 5 februari 2021 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. E. Aktas, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 6 oktober 2020 heeft [appellant] een verzoek ingediend bij de RDW om de tenaamstelling van twee voertuigen vervallen te laten verklaren. In het verzoek stelt [appellant] dat zijn gegevens door iemand anders zijn gebruikt om de voertuigen op zijn naam te zetten terwijl de auto’s nooit in zijn bezit zijn geweest. [appellant] heeft daarom verzocht om de kentekens van zijn naam af te halen en heeft aangifte gedaan van identiteitsfraude. Bij het besluit van 9 oktober 2020 heeft de RDW het verzoek van [appellant] ingewilligd door de kentekens per dezelfde datum vervallen te verklaren. De RDW heeft bij het besluit vermeld dat de auto’s mogelijk vanaf een eerdere datum niet in het bezit van [appellant] waren, maar dat de tenaamstellingen niet met terugwerkende kracht vervallen verklaard kunnen worden. [appellant] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het besluit van 5 februari 2021 heeft de RDW het bezwaar ongegrond verklaard. De RDW stelt zich op het standpunt dat [appellant] onvoldoende aantoonbaar heeft gemaakt dat er sprake is van identiteitsfraude.
Wettelijk kader
2.       Artikel 40c van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) luidt:
"1. Degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister is vermeld, kan de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer verklaart de tenaamstelling vervallen indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt niet eerder dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij deze dienst is ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid kan de Dienst Wegverkeer in uitzonderlijke gevallen het vervallen van de tenaamstelling eerder laten ingaan."
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling overwogen dat het beleid van de RDW, om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan besluiten die zijn genomen met toepassing van artikel 40c van het Kr, niet onredelijk is. De juistheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen dit. Gezien het voorgaande kan de RDW alleen indien sprake is van een uitzonderlijk geval de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen verklaren. Hiervan is volgens de Nota van Toelichting bij het Besluit van 26 november 2013, tot wijziging van het Kentekenreglement (blz. 45; Stb. 2013, 523) sprake als de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] met de verwijzing naar het proces-verbaal van aangifte van 20 juli 2020, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van identiteitsfraude. De rechtbank heeft bij dit oordeel betrokken dat de auto’s niet op naam van het opgerichte bedrijf zijn gesteld maar op naam van [appellant] zelf en dat de verklaring van [appellant] in het proces-verbaal, dat hij half mei 2020 is benaderd of hij tegen betaling een bedrijfje wilde oprichten, niet strookt met het feit dat de voertuigen in april 2020 op zijn naam zijn gezet. Daarnaast acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [appellant] berichten van de RDW, zoals het opsturen van een kentekencard, niet zou hebben ontvangen en dus ook niet eerder actie had kunnen nemen om de tenaamstellingen ongedaan te maken. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat de RDW zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarin de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen kan worden verklaard. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de stelling van [appellant] dat de RDW niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voertuigen middels DigiD op zijn naam zijn gezet het voorgaande niet anders maakt. Een voertuig kan op twee manieren worden tenaamgesteld en in beide gevallen is het aan [appellant] om aannemelijk te maken dat er sprake is van identiteitsfraude, aldus de rechtbank.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft miskend dat er sprake is van een uitzonderlijk geval als bedoeld in artikel 40c, derde lid, van het Kr en dat hij op geen enkele manier deel heeft gehad aan de tenaamstelling omdat er sprake is van identiteitsfraude. De rechtbank baseert zijn oordeel ten onrechte op onder meer het feit dat de auto niet op naam van het opgerichte bedrijf staat maar op naam van hemzelf. Dit laat juist zien hoe geraffineerd de oplichters te werk zijn gegaan. Voorts betoogt [appellant] dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het van belang is dat hij vier berichten zou hebben ontvangen van de RDW met betrekking tot de tenaamstelling en dat het daarnaast op de weg van de RDW ligt om aan te tonen dat de berichten zijn verzonden. Tot slot wordt de inconsistentie in zijn verklaring door de rechtbank ten onrechte in zijn nadeel uitgelegd, aldus [appellant].
5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1570), vloeit uit artikel 40c, tweede en derde lid, van het Kr voort dat in beginsel geen terugwerkende kracht toekomt aan besluiten die zijn genomen met toepassing van het eerste lid van dat artikel, maar dat in uitzonderlijke gevallen onjuiste gegevens ook met terugwerkende kracht kunnen worden gecorrigeerd. De RDW volgt bij de invulling van de haar daarbij toekomende beoordelingsruimte de toelichting bij het Besluit van 26 november 2013, tot wijziging van het Kentekenreglement (Stb. 2013, 523. blz. 45). Daarin staat dat artikel 40c, derde lid, is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. Een dergelijke situatie doet zich onder meer voor in gevallen die vergelijkbaar zijn met het geval dat aan de orde was in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Romet tegen Nederland, arrest van 14 februari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0214JUD000709406, dat over identiteitsfraude ging. De Afdeling heeft eerder (bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:89) geoordeeld dat het beleid van de RDW om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan besluiten die zijn genomen met toepassing van artikel 40c van het Kr, niet onredelijk is. De juistheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen dit uitgangspunt. Gebruikers van dat register, onder wie ook particulieren, moeten op elk moment aan de hand van de registratie kunnen bepalen wie op een bepaalde datum houder was van een voertuig, zonder dat zij erop bedacht behoeven te zijn dat die registratie in de toekomst wordt aangepast.
5.1.    Het oordeel van de rechtbank en de hierboven weergegeven overwegingen die daartoe hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
5.2.    De rechtbank volgt de RDW terecht in zijn standpunt dat [appellant] met het proces-verbaal van aangifte van 20 juli 2020 niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een situatie waarin de voertuigen via identiteitsfraude op zijn naam zijn gesteld. Ook het proces-verbaal van het verhoor van 2 februari 2021, dat [appellant] in hoger beroep heeft overgelegd, maakt dit niet anders. Uit dit proces-verbaal blijkt dat [appellant], anders dan in het proces-verbaal van 20 juli 2020, heeft verklaard dat de voertuigen door middel van identiteitsfraude op zijn naam zijn gezet, maar het proces-verbaal geeft geen nieuwe informatie ter onderbouwing van deze stelling. De gemachtigde van [appellant] heeft op de zitting nader toegelicht dat het hier gaat om een unieke situatie, waarbij op een geraffineerde manier misbruik is gemaakt van iemand met verstandelijke beperkingen. Dat [appellant] slachtoffer zou zijn geworden van fraude en dat dit hem niet zou zijn aan te rekenen, zou op zichzelf een reden kunnen zijn om de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen te verklaren, maar er zijn in het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden beschikbaar om aan te nemen dat daarvan in dit geval sprake is. Zoals de RDW heeft gesteld, moet er op basis van de beschikbare gegevens van worden uitgegaan dat [appellant] in ieder geval betrokken is geweest bij de tenaamstelling en die tenaamstelling dus niet geheel buiten hem om is gegaan. Gezien het voorgaande heeft [appellant] dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een uitzonderlijk geval waardoor de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen moet worden verklaard.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7.       De RDW hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022
97-995