ECLI:NL:RVS:2022:808

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
202104859/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en ambtshalve weigering uitzetting

Op 21 maart 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 11 november 2020 de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en ambtshalve geweigerd om te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, had op 2 juli 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd voor zover het betreft de ambtshalve beoordeling van uitstel van vertrek. De staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.

In het hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de vreemdeling geen belang heeft bij een beroep tegen het besluit van 8 december 2021, waarin de staatssecretaris had bepaald dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. Dit besluit kwam de vreemdeling geheel tegemoet, waardoor er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.

Uitspraak

202104859/1/V2.
Datum uitspraak: 21 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 2 juli 2021 in zaak nr. NL20.20968 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Ook heeft hij ambtshalve geweigerd krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Bij uitspraak van 2 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het ziet op de ambtshalve beoordeling of aan de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 moet worden verleend en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit met betrekking tot de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 december 2021 heeft de staatssecretaris krachtens artikel 64 van de Vw 2000 bepaald dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep voor zover betreffende de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd  leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Omdat de staatssecretaris de vreemdeling met het besluit van 8 december 2021 op dit moment ten aanzien van artikel 64 van de Vw 2000  geheel tegemoet is gekomen, heeft de vreemdeling geen belang bij een beroep tegen dat besluit. Daardoor is tegen dat besluit geen beroep van rechtswege ontstaan als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:20, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, waarop nog moet worden beslist.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022
802-986