ECLI:NL:RVS:2022:808
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en ambtshalve weigering uitzetting
Op 21 maart 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 11 november 2020 de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en ambtshalve geweigerd om te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, had op 2 juli 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd voor zover het betreft de ambtshalve beoordeling van uitstel van vertrek. De staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
In het hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de vreemdeling geen belang heeft bij een beroep tegen het besluit van 8 december 2021, waarin de staatssecretaris had bepaald dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. Dit besluit kwam de vreemdeling geheel tegemoet, waardoor er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.