ECLI:NL:RVS:2022:805
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf
Op 21 maart 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 januari 2020 de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 18 mei 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde op 20 januari 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Rebergen, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris een onjuiste bewijsmaatstaf en beoordelingskader heeft gehanteerd. De vreemdeling had geen geldig document voor grensoverschrijding of identiteitsbewijs overgelegd, maar kon zijn identiteit en nationaliteit met andere middelen aannemelijk maken. De staatssecretaris diende deze middelen afzonderlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. De Afdeling oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde, waardoor het hoger beroep gegrond werd verklaard.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van de vreemdeling werd gegrond verklaard en het besluit van 18 mei 2020 werd vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 447,00 moest ook worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.