ECLI:NL:RVS:2022:797
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 10 april 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 7 juni 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 27 februari 2020 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G. Kleijweg, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris meegedeeld dat de vreemdeling met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) Nederland heeft verlaten. De vreemdeling heeft op 11 januari 2021 een vertrekverklaring ondertekend, waarmee hij instemde met de beëindiging van de verblijfsrechtelijke procedures. De Raad van State heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de vreemdeling deze verklaring niet vrijwillig heeft ondertekend. Hierdoor heeft de vreemdeling geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep.
De Raad van State heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.