ECLI:NL:RVS:2022:797

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
202001985/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 10 april 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 7 juni 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 27 februari 2020 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G. Kleijweg, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris meegedeeld dat de vreemdeling met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) Nederland heeft verlaten. De vreemdeling heeft op 11 januari 2021 een vertrekverklaring ondertekend, waarmee hij instemde met de beëindiging van de verblijfsrechtelijke procedures. De Raad van State heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de vreemdeling deze verklaring niet vrijwillig heeft ondertekend. Hierdoor heeft de vreemdeling geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep.

De Raad van State heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.

Uitspraak

202001985/1/V2.
Datum uitspraak: 18 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2020 in zaak nr. 19/4567 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 7 juni 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G. Kleijweg, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat de vreemdeling met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uit Nederland is vertrokken. Met de ondertekening van de vertrekverklaring op 11 januari 2021 heeft de vreemdeling ermee ingestemd dat de verblijfsrechtelijke procedures worden beëindigd. Niet is gebleken dat de vreemdeling deze verklaring niet vrijwillig heeft ondertekend. Daarom heeft de vreemdeling geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep. Wat de gemachtigde van de vreemdeling hierover naar voren heeft gebracht, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2022
309-987