ECLI:NL:RVS:2022:792
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 4 februari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 21 januari 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Flantua, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 maart 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Dit was in lijn met artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 11 april 2019, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is beantwoord. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.