ECLI:NL:RVS:2022:3803
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 december 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had eerder een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling had ambtshalve uitstel van vertrek gekregen, maar dit besluit gold niet als een terugkeerbesluit. De rechtbank Den Haag had op 26 oktober 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris om de uitspraak van de rechtbank niet uit te voeren totdat er een beslissing is genomen in het hoger beroep, afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling niet zodanig waren dat er een voorlopige voorziening getroffen moest worden. De uitspraak van de rechtbank verplichtte de staatssecretaris niet om de gevraagde vergunning te verlenen, en de uitvoering van de uitspraak zou geen onomkeerbare gevolgen hebben. Bovendien zou de uitvoering van de uitspraak geen onevenredige inspanning van de staatssecretaris vergen.
De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het verzoek zijn gemaakt. De totale kosten zijn vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op dezelfde datum.