ECLI:NL:RVS:2022:3791

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
202202464/3/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 december 2022 uitspraak gedaan op het verzet van [opposant] tegen een eerdere uitspraak van 14 juli 2022, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De aanleiding voor het verzet was dat [opposant] verzocht om gehoord te worden, maar niet ter zitting verscheen. De Afdeling had eerder geoordeeld dat [opposant] niet tijdig de gronden van zijn hoger beroep had aangevoerd, in strijd met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Crisis- en herstelwet (Chw). De Afdeling benadrukte dat het niet-ontvankelijk verklaren van het hoger beroep alleen kan gebeuren als dit 'kennelijk' is, wat betekent dat er geen twijfel mogelijk is over de uitkomst. In dit geval was de Afdeling van mening dat [opposant] niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van gronden binnen de gestelde termijn. Het verzet werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

202202464/3/R4.
Datum uitspraak: 16 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[opposant] en anderen (hierna tezamen in enkelvoud: [opposant]), allen wonend te [woonplaats],
opposanten,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2022 in zaak nr. 202202464/2/R4.
Procesverloop
Bij uitspraak van 14 juli 2022, in zaak nr. 202202464/2/R4, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het hoger beroep van [opposant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 maart 2022 in zaak nr. 21/19 niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2022 is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant] verzet gedaan en daarbij verzocht in de gelegenheid te worden gesteld op een zitting te worden gehoord.
[opposant] heeft een nader stuk ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders van Berkelland en Kronos Solar Projects B.V. hebben nadere stukken ingediend.
Kronos Solar Projects B.V. heeft verzocht om de gelegenheid te krijgen op de voet van artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb naast [opposant] te worden gehoord. Dit verzoek is ingewilligd.
[opposant] heeft bij brief van 6 december 2022 meegedeeld dat er, ondanks zijn eerdere verzoek om te worden gehoord, van zijn kant niemand ter zitting zal verschijnen.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 8 december 2022. Kronos Solar Projects B.V., vertegenwoordigd door mr. T.A. Hubregtse, advocaat te Arnhem, heeft de zitting via een videoverbinding bijgewoond. [opposant] is overeenkomstig zijn mededeling van 6 december 2022 niet verschenen.
Overwegingen
1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2.       Een hoger beroep kan alleen zonder zitting niet-ontvankelijk worden verklaard als dat ‘kennelijk’ het geval is (artikel 8:54 van de Awb). De term niet-ontvankelijk betekent dat er geen inhoudelijke behandeling van het hoger beroep is. De term ‘kennelijk’ betekent dat er geen twijfel mogelijk is over de uitkomst van het hoger beroep. Als tegen zo’n ‘kennelijk’-uitspraak verzet wordt ingesteld, moet de rechter die op dat verzet beslist beoordelen: (a) of terecht is geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is en (b) of daar geen twijfel over mogelijk is. Daarbij neemt de rechter alle argumenten van de indiener mee die te maken hebben met die niet-ontvankelijkverklaring. Dat kunnen ook nieuwe feiten of nieuwe argumenten zijn die daar over gaan.
3.       In haar uitspraak van 14 juli 2022 heeft de Afdeling het hoger beroep van [opposant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet voldaan is aan de in artikel 6:5 van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 1.6, tweede lid, 1.6a en 1.9a van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) gestelde vereisten. De Afdeling kwam tot dit oordeel omdat [opposant] pas na afloop van de hoger beroepstermijn de gronden van zijn beroep heeft aangevuld. In de rechtsmiddelenverwijzing bij de uitspraak van de rechtbank is ook vermeld dat de Chw van toepassing is en dat dit betekent dat na afloop van de hogerberoepstermijn geen gronden meer kunnen worden aangevoerd, dit overeenkomstig artikel 12 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Onder verwijzing naar haar uitspraken van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:541, en van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2384, overwoog de Afdeling dat niet aannemelijk is geworden dat [opposant] niettemin niet wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep geen gronden meer konden worden aangevoerd. De mededeling van [opposant] in zijn hogerberoepschrift dat hij onverkort handhaafde wat in bezwaar en beroep was ingebracht, leidde niet tot een ander oordeel. De reden daarvoor is dat hij de daarop betrekking hebbende stukken binnen de hogerberoepstermijn had moeten indienen.
4.       In verzet voert [opposant] aan dat hij bij zijn hogerberoepschrift de uitspraak van de rechtbank van 10 maart 2022 heeft gevoegd. In deze uitspraak werden de gronden van zijn beroep genoemd en dus waren deze aanwezig en kenbaar voor de Afdeling, aldus [opposant]. Verder zijn de belangen van derden volgens [opposant] niet geschaad. Omdat het hoger beroep geen materiële grondslag ontbeerde en de toepassing van de Chw niet een nadere bespreking van de materiële gronden blokkeert, kon [opposant] volgens hem hoger beroep instellen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan.
5.       Het in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Awb gestelde vereiste dat het (hoger)beroepschrift de gronden van het (hoger) beroep bevat, strekt ertoe de bestuursrechter de in artikel 8:69, eerste lid, van de Awb bedoelde grondslag voor zijn uitspraak te verschaffen. Voor het bestuursorgaan is de motivering van het (hoger) beroep onder meer van belang om te bepalen waartegen het verweer voert. Ook voor eventuele derde belanghebbenden is die motivering van belang voor het bepalen van hun proceshouding. Met de regel in de artikelen 1:6a en 1.9a van de Chw dat na afloop van de termijn voor het instellen van (hoger) beroep geen gronden meer kunnen worden aangevoerd, heeft de wetgever voor de bijzondere categorie zaken die onder de Chw vallen, een voortvarende behandeling van het (hoger) beroep beoogd. Daarbij is ook de termijn die is gesteld in artikel 1:6, vierde lid, van de Chw van belang.
6.       Zoals vermeld onder 3, heeft de rechtbank in de rechtsmiddelenverwijzing bij haar uitspraak van 10 maart 2022 vermeld dat de Chw van toepassing is en dat dit betekent dat na afloop van de hogerberoepstermijn geen gronden meer kunnen worden aangevoerd. [opposant], die gebruik maakt van de diensten van een beroepsmatige rechtsbijstandverlener, heeft vervolgens op de laatste dag van de daarvoor geldende termijn hoger beroep ingesteld. In het hogerberoepschrift wordt gesteld dat dit gebeurt op nader aan te voeren gronden. [opposant] heeft in zijn hogerberoepschrift verder verzocht de ontvangst van het hoger beroep te bevestigen, een termijn te stellen voor het indienen van de gronden en de onderliggende stukken bij de rechtbank en het college op te vragen. Daarbij heeft hij aangetekend dat onverkort gehandhaafd wordt hetgeen hij tot op dat moment in de diverse voorfases, bezwaar en beroep heeft ingebracht.  De aangevallen uitspraak heeft [opposant] in afschrift meegezonden, daarmee voldoend aan artikel 6:5, tweede lid, van de Awb. Hij heeft geen andere bijlagen bij zijn hogerberoepschrift gevoegd.
7.       Anders dan [opposant], is de Afdeling van oordeel dat met de mededeling in het hogerberoepschrift dat wordt gehandhaafd wat in beroep is aangevoerd, in combinatie met het bijvoegen van een exemplaar van de aangevallen uitspraak, niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb. Weliswaar kan uit de aangevallen uitspraak worden afgeleid wat [opposant] volgens de rechtbank in eerste aanleg heeft aangevoerd, maar dit betekent niet dat voldoende duidelijk is wat de gronden van het hoger beroep zijn. Verder is van belang dat in de Awb onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds artikel 6:5, tweede lid, en eerste lid, aanhef en onder c, en anderzijds artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d. De Afdeling wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9616, waarin in gelijke zin werd geoordeeld.
Het voorgaande leidt de Afdeling tot de conclusie dat [opposant] zijn hoger beroep niet tijdig heeft voorzien van gronden als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. De desbetreffende bepaling is, evenals artikel 1:6a van de Chw, van dwingend recht. Dit betekent dat de Afdeling daaraan in alle gevallen is gebonden, ook als er geen belangen van derden in het geding zijn. Overigens zijn dergelijke belangen in dit geval wel in het geding. Kronos Solar Projects B.V. had immers belang bij een voortvarende behandeling van het hoger beroep in de procedure over de aan haar verleende omgevingsvergunning.
De Afdeling heeft het hoger beroep in de uitspraak waarvan verzet, terecht kennelijk niet-ontvankelijk geacht.
8.       Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat het hoger beroep niet verder inhoudelijk wordt behandeld.
9.       De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022
195
BIJLAGE
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Titel 1.1 Definities en reikwijdte
Artikel 1:2
1.        Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…]
Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep
Afdeling 6.2. Overige algemene bepalingen
Artikel 6:5
1.        Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a.        de naam en het adres van de indiener;
b.        de dagtekening;
c.        een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d.        de gronden van het bezwaar of beroep.
2.        Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
3.        Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Titel 8.2 Behandeling van het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.2.4 Vereenvoudigde behandeling
Artikel 8:54
1.       Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a.        de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b.        het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c.        het beroep kennelijk ongegrond is, of
d.        het beroep kennelijk gegrond is.
2.        In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1.        Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
[…]
4.        Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de bestuursrechter de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is. In andere gevallen kan de bestuursrechter de indiener in de gelegenheid stellen op een zitting te worden gehoord.
5 De bestuursrechter kan ook de andere partijen in de gelegenheid stellen op de zitting, bedoeld in het vierde lid, te worden gehoord.
[…]
CRISIS- EN HERSTELWET
Afdeling 2 Procedures
§ 2.4. Beroep en hoger beroep
Artikel 1.6
1.       De bestuursrechter behandelt het beroep met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.       In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
3.       Indien de bestuursrechter het advies van de Stichting advisering bestuursrechtspraak inwint, brengt de Stichting binnen twee maanden na het verzoek advies uit.
4.       De bestuursrechter doet uitspraak binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.
Artikel 1.6a
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Artikel 1.9a
De artikelen 1.6 tot en met 1.8 zijn van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
BESLUIT UITVOERING CRISIS- EN HERSTELWET
Paragraaf 6. Overige bepalingen
Artikel 12
1.       Indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet van toepassing is op het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank, wordt dit in de uitspraak vermeld.
2.       De uitspraak vermeldt voorts dat:
a.       de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;
b.       het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en
c.       deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.