ECLI:NL:RVS:2022:3777

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
202205766/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 14 september 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vreemdeling in bewaring gesteld. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond. Op 28 september 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. In het hoger beroep klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de verkeerde grondslag heeft gebruikt voor de bewaring. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat de vreemdeling valt onder artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, omdat hij na afwijzing van zijn asielaanvraag in Nederland, in Duitsland internationale bescherming heeft aangevraagd en vervolgens is overgedragen aan Nederland. De vreemdeling heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring opnieuw een asielwens geuit, waardoor hij als asielzoeker wordt aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet op de juiste grondslag heeft gehandeld en dat de bewaring niet kon worden gehandhaafd. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202205766/1/V3.
Datum uitspraak: 15 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 28 september 2022 in zaak nr. NL22.18567 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 28 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Heerlen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de verkeerde grondslag heeft gebruikt voor de bewaring (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000). De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat de vreemdeling binnen de reikwijdte valt van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Nadat een in Nederland ingediende asielaanvraag van de vreemdeling werd afgewezen heeft hij in Duitsland verzocht om internationale bescherming. Vervolgens is hij in het kader van de Dublinverordening overgedragen aan Nederland (artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening). Dat alleen is onvoldoende voor de conclusie dat de verkeerde grondslag is gebruikt voor de bewaring, omdat de staatssecretaris in dit geval niet verplicht was het in Duitsland ingediende verzoek om internationale bescherming te behandelen. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 29 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI6538, onder 2.3.3. De vreemdeling heeft echter tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring opnieuw een asielwens geuit door te verklaren dat hij niet terug kan keren naar Turkije omdat zijn leven daar gevaar loopt. Daardoor is hij asielzoeker als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van de Procedurerichtlijn en valt hij binnen de reikwijdte van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 23 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2963, onder 3. Gelet daarop kon de vreemdeling niet krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring worden gesteld.
De grief faalt.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
873