ECLI:NL:RVS:2022:371

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
202101727/1/V2.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag opheffing inreisverbod door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 17 februari 2021. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om opheffing van een inreisverbod dat tegen hem was uitgevaardigd. Deze aanvraag werd op 23 december 2019 afgewezen. De rechtbank had in een eerdere tussenuitspraak op 24 september 2020 de staatssecretaris de gelegenheid gegeven om een motiveringsgebrek in het besluit te herstellen. Na een aanvullend besluit van de staatssecretaris op 3 november 2020, verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de vreemdeling onder andere geklaagd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de staatssecretaris de proceskosten en het griffierecht moest vergoeden. De Raad van State oordeelt dat de grief van de vreemdeling slaagt, omdat de rechtbank een motiveringsgebrek had geconstateerd en de vreemdeling daardoor genoodzaakt was om te procederen voor een deugdelijke motivering.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet inhoudt dat de staatssecretaris de proceskosten en het griffierecht vergoedt. De Raad bevestigt de uitspraak voor het overige en bepaalt dat de staatssecretaris de vreemdeling de proceskosten en het griffierecht moet vergoeden. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 3.415,50, en het griffierecht op € 178,00. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.

Uitspraak

202101727/1/V2.
Datum uitspraak: 8 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 17 februari 2021 in zaak nr. 20/197 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om opheffing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod afgewezen.
Bij tussenuitspraak van 24 september 2020 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een aan dat besluit klevend gebrek te herstellen.
Bij besluit van 3 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen.
Bij uitspraak van 17 februari 2021 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in de eerste en tweede grief aanvoert over de opheffing van het inreisverbod, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling klaagt in zijn derde grief terecht dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de staatssecretaris het voor het beroep betaalde griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. Nu de rechtbank bij tussenuitspraak een motiveringsgebrek aan het besluit van 23 december 2019 heeft geconstateerd en de staatssecretaris de gelegenheid heeft gegeven dat gebrek te herstellen, heeft de vreemdeling moeten procederen om een deugdelijke motivering te krijgen. In dat geval heeft hij ook recht op vergoeding van de proceskosten en vergoeding van het griffierecht. De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover deze niet inhoudt dat de staatssecretaris de proceskosten en het voor het beroep betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. De Afdeling zal bepalen dat de staatssecretaris aan de vreemdeling alsnog de proceskosten en het griffierecht vergoedt. De staatssecretaris moet ook de in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 17 februari 2021 in zaak nr. 20/197, voor zover deze niet inhoudt dat de staatssecretaris de proceskosten en het voor het beroep betaalde griffierecht vergoedt;
III.      bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.415,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.       gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2022
802-992