ECLI:NL:RVS:2022:3639
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 23 november 2022 een beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 6 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en het beroep ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Bovendien is het hoger beroep gebaseerd op een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord, namelijk over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Slovenië. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.