ECLI:NL:RVS:2022:3637
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 8 december 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 april 2021 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 3 november 2021, hebben de vreemdelingen beroep aangetekend bij de rechtbank, die op 25 april 2022 hun beroep eveneens ongegrond verklaarde. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het beroep van de vreemdelingen op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet slaagde. De Afdeling benadrukte dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM een belangenafweging moet maken, wat in dit geval niet was gebeurd. De grieven van de vreemdelingen werden gegrond verklaard, en het hoger beroep werd gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van 3 november 2021 werd eveneens vernietigd. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de actuele feiten en omstandigheden.
De staatssecretaris werd ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 2.277,00 bedroegen, toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door de staatssecretaris in vreemdelingenzaken.