ECLI:NL:RVS:2022:3553

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
202106162/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

Op 5 december 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 2 oktober 2020 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 18 maart 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 26 augustus 2021 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft vervolgens op 20 januari 2022 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

In het hoger beroep hebben de vreemdelingen aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat hun stiefopa niet in staat is om voor hen te zorgen in Iran. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun stiefopa in Iran voor hen kan zorgen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de Raad van State verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling van het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 20 januari 2022. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de motivering van besluiten door de staatssecretaris en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van vreemdelingen. De beslissing van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 5 december 2022.

Uitspraak

202106162/1/V2.
Datum uitspraak: 5 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1]. en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 augustus 2021 in zaak nr. 21/2185 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, advocaat te Arkel, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 2 oktober 2020 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdelingen hebben daartegen beroepsgronden ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk, gelet op de stukken waar zij over beschikte, terecht overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun stiefopa niet in staat is om in Iran voor hen te zorgen.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond.
3.       De staatssecretaris heeft het besluit van 20 januari 2022 genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling verwijst het beroep naar de rechtbank om door haar te worden behandeld (artikel 6:19, eerste en vijfde lid, van de Awb). De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep ongegrond;
II.       verwijst het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 januari 2022, V-[…] en V-[…], ter behandeling en beslissing naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2022
363-992