202105412/1/A2.
Datum uitspraak: 30 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juli 2021 in zaak nrs. 20/531 en 20/539 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij twee afzonderlijke besluiten van 18 september 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen invorderingsrente in verband met eerder teruggevorderde voorschotten zorg- en huurtoeslag over 2013 bij [appellant] in rekening gebracht.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 10 oktober 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2021 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 november 2022, waar Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 12 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorg- en huurtoeslag over 2013 voor [appellant] vastgesteld. De dienst heeft hierbij bepaald dat hij de te veel ontvangen voorschotten van respectievelijk € 1.072,00 en € 1.571,00 moet terugbetalen. [appellant] is hiertegen in bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen. De Afdeling heeft bij uitspraak van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3341) geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de vaststelling terecht het inkomen zoals dat is vermeld in de Basisregistratie Inkomen in aanmerking heeft genomen. 2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) voor onder meer de door [appellant] verschuldigde bedragen ten aanzien van de huur- en zorgtoeslag over 2013.
3. Bij de besluiten van 18 september 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen invorderingsrente bij [appellant] in rekening gebracht voor de door hem verschuldigde voorschotten zorg- en huurtoeslag voor 2013, ter hoogte van respectievelijk € 316,00 en € 211,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] hierbij te kennen gegeven dat de openstaande hoofdsommen, de kosten en de invorderingsrentes verrekend zijn met een teruggaaf.
4. [appellant] heeft tegen deze besluiten bezwaren gemaakt. Volgens [appellant] is de verrekening onterecht, omdat hij geen voorschotten zorg- en huurtoeslag voor 2013 aan de Belastingdienst/Toeslagen hoefde terug te betalen.
5. Bij de besluiten van 10 oktober 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren van [appellant] ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen heeft toegelicht dat bij besluit van 12 februari 2016 is bepaald dat [appellant] de te veel ontvangen voorschotten zorg- en huurtoeslag voor 2013 moet terugbetalen. Omdat [appellant] dit niet binnen de daarvoor gestelde termijn van zes weken heeft gedaan, is hij invorderingsrente verschuldigd, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
6. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Wettelijk kader
7. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
8. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant] alleen kan gaan over de in rekening gebrachte invorderingsrente over het verschuldigde bedrag aan zorg- en huurtoeslag over 2013. De vaststelling en terugvordering van de zorg- en huurtoeslag over 2013 zijn in rechte komen vast te staan als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018. De rechtbank is, als bestuursrechter, niet bevoegd om kennis te nemen van de beroepen die [appellant] heeft ingesteld tegen de door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening gebrachte aanmaningskosten en dwangbevelkosten voor de zorg- en huurtoeslag over 2013 en de explootkosten voor de huurtoeslag over 2013. De rechtbank heeft te kennen gegeven dat zij deze beroepen daarom zal doorzenden naar de belastingrechter.
8.1. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht de invorderingsrente in rekening gebracht. Omdat de Afdeling in de uitspraak van 17 oktober 2018 definitief heeft geoordeeld dat de huur- en zorgtoeslag bij het besluit van 12 februari 2016 correct zijn vastgesteld, staat het in rechte vast dat [appellant] voor het jaar 2013 te veel zorg- en huurtoeslag heeft ontvangen en dat de Belastingdienst/Toeslagen de te veel ontvangen bedragen mocht terugvorderen. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat [appellant] de te veel ontvangen voorschotten tijdig aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft terugbetaald. Uit de artikelen 27, 28 en 29 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) volgt rechtstreeks dat [appellant] in de hiervoor omschreven situatie gehouden is invorderingsrente te betalen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de invorderingsrente daarom terecht in rekening gebracht, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
9. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
9.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn beroep alleen over de invorderingsrente gaat en dat het besluit van 12 februari 2016 en het opgelegde beslag bij het UWV niet aan de orde zijn. [appellant] voert aan dat het besluit van 12 februari 2016 de aanleiding en de grond zijn geweest voor de terugvorderingen en daarom ook voor de in rekening gebrachte invorderingsrente en het beslag. Zonder dit besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet de bevoegdheid om rente in te vorderen dan wel beslag te leggen bij het UWV. Bij brief van 27 mei 2021 heeft de Belastingdienst [appellant] te kennen gegeven dat zijn gegevens in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) van de Belastingdienst stonden. De rechtbank heeft volgens [appellant] niet onderkend dat dit betekent dat het besluit van 12 februari 2016 met vooringenomenheid tot stand is gekomen. [appellant] voert aan dat als de besluitnemers geen toegang tot de FSV hadden gehad, de voorschotten huur- en zorgtoeslag niet zouden zijn teruggevorderd en er dan ook geen invorderingsrente in rekening zou zijn gebracht en geen beslag zou zijn gelegd. Ten tijde van de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018 was nog niet bekend dat de gegevens van [appellant] in de FSV geregistreerd stonden. [appellant] heeft daarom niet al in de procedure die tot die uitspraak heeft geleid kunnen aantonen dat het besluit van 12 februari 2016 met vooringenomenheid is genomen. [appellant] heeft ook gewezen op de brief van 15 december 2020 van de Belastingdienst/Toeslagen. Hierin staat dat [appellant] € 750,00 uitbetaald krijgt, als eenmalige tegemoetkoming voor de vertraging van de beoordeling in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire. Volgens [appellant] blijkt hieruit dat de Belastingdienst/Toeslagen niet op een goede manier is omgegaan met zijn persoonlijke omstandigheden en zijn verzoeken. Als de dienst hiermee rekening had gehouden, hoefde [appellant] niets terug te betalen, althans niet de volledige bedragen, althans niet in één keer. Verder heeft het UWV in opdracht van de Belastingdienst een deel van het in beslag genomen bedrag, te weten € 1.837,00, terugbetaald. Hieruit blijkt dat het beslag niet rechtmatig was en dat de Belastingdienst niet bevoegd was om beslag te leggen, aldus [appellant].
Beoordeling hoger beroep
10. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank, over de door [appellant] bij haar ingestelde beroepen terecht geoordeeld dat zij alleen bevoegd is een oordeel te geven over de in rekening gebrachte invorderingsrente over het verschuldigde bedrag aan zorg- en huurtoeslag over 2013. De Afdeling zal daarom ook alleen hierover een oordeel geven.
10.1. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, staat in rechte vast dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de te veel betaalde voorschotten zorg- en huurtoeslag over 2013 heeft teruggevorderd. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] de te veel ontvangen voorschotten toeslagen tijdig aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft terugbetaald en dat hij daarom, gelet op de artikelen 27, 28 en 29 van de Awir, invorderingsrente verschuldigd is. De registratie van de gegevens van [appellant] in de FSV en de beweerdelijke vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen die hieruit volgens [appellant] blijkt, spelen hierbij geen rol. Dat vervolgens de invorderingsrente bij [appellant] in rekening wordt gebracht, is bepaald in artikel 28, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. Ook hierbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen ruimte voor zijn eigen oordeel en kan vooringenomenheid geen rol spelen. Om deze zelfde reden speelt ook de - volgens [appellant] onterechte - wijze waarop de Belastingdienst/Toeslagen is omgegaan met zijn persoonlijke omstandigheden en zijn verzoeken geen rol bij het oordeel over de rechtmatigheid van de besluiten van 18 september 2019. Als [appellant] vermoedt dat hij ander nadeel heeft ondervonden als gevolg van de registratie van zijn gegevens in de FSV, zal hij zich tot de Belastingdienst/Toeslagen moeten wenden om hierover opheldering te krijgen, voor zover hij dit niet al heeft gedaan. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de invorderingsrente in verband met de teruggevorderde zorg- en huurtoeslag over 2013 terecht in rekening heeft gebracht.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
11. Het hoger beroep is ongegrond.
12. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022
994
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 27
1. Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.
2. De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning onderscheidenlijk de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming.
3. Het percentage van de rente is gelijk aan het percentage, bedoeld in artikel 30hb, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 28
1. De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
[…]
Artikel 29
Bij overschrijding van de in artikel 28 bedoelde betalingstermijn is rente verschuldigd met overeenkomstige toepassing van de artikelen 28 en 29 van de Invorderingswet 1990.
Invorderingswet 1990
Artikel 28
1. Bij overschrijding van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn wordt aan de belastingschuldige rente - invorderingsrente - in rekening gebracht over het op de belastingaanslag openstaande bedrag met dien verstande dat invorderingsrente niet in rekening wordt gebracht voor zover met de belastingaanslag wordt verrekend een belastingaanslag die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking heeft.
[…]