ECLI:NL:RVS:2022:3458
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 13 oktober 2021 een eerder beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 8 juni 2020 een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Deze aanvraag werd echter afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 25 september 2020 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat de vreemdeling niet in zijn verzoek kon worden ontvangen.
In het hoger beroep, dat werd ingesteld door de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, werd aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeert dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen en dat de vragen die in het hogerberoepschrift zijn gesteld niet van belang zijn voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij mr. D.A. Verburg als voorzitter fungeerde, samen met mr. C.J. Borman en mr. B. Meijer als leden, en mr. A.K. de Keizer als griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 november 2022.