ECLI:NL:RVS:2022:3455

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
202107390/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 november 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Deze aanvraag werd op 22 april 2020 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 15 juli 2020 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de vreemdeling zijn identiteit niet ondubbelzinnig had aangetoond met de vereiste documenten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De vreemdeling klaagde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij zijn identiteit niet had aangetoond. De Afdeling verwijst naar eerdere jurisprudentie over de bewijsmaatstaf en het beoordelingskader voor de identiteit van derdelanders. De Afdeling concludeert dat de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet met voldoende bewijs heeft aangetoond, en dat zijn eigen verklaring alleen niet voldoende is. De overige argumenten van de vreemdeling leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202107390/1/V2.
Datum uitspraak: 25 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 3 november 2021 in zaak nr. 20/6362 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 15 juli 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling zijn gestelde identiteit niet ondubbelzinnig heeft aangetoond met een geldig paspoort, een identiteitsbewijs of andere documenten. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 10 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:433, over de bewijsmaatstaf en het beoordelingskader voor de identiteit en nationaliteit van een gestelde derdelander die een beroep doet op het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354.
1.1.    Dit betekent echter niet dat de uitspraak van de rechtbank geen stand kan houden. De vreemdeling heeft zijn identiteit en nationaliteit in dit geval namelijk ook niet met andere middelen aannemelijk gemaakt. Enkel zijn eigen verklaring is hiertoe niet voldoende.
1.2.    Het overige aangevoerde leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
802-1027