ECLI:NL:RVS:2022:3441
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 oktober 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de bewaring ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vreemdeling op 10 oktober 2022 in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C. Chen, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 november 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 14 november 2022, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is behandeld. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.
De beslissing van de Raad van State is daarmee een bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank, en de vreemdeling blijft in bewaring. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.