ECLI:NL:RVS:2022:344

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
202105301/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling

Op 2 februari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 november 2020 de aanvraag afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 6 augustus 2021. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Zundert, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft in haar overwegingen de achtste grief van de vreemdeling behandeld, die betrekking had op het onderzoek naar de risico's voor afvalligen en atheïsten bij terugkeer naar Iran. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken of de vreemdeling, die als afvallige of atheïst is geclassificeerd, bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. De Afdeling concludeerde dat de grief slaagde en dat het hoger beroep gegrond was.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het besluit van de staatssecretaris van 18 november 2020 werd eveneens vernietigd. De staatssecretaris werd opgedragen om opnieuw op de aanvraag te beslissen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202105301/1/V2.
Datum uitspraak: 2 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 augustus 2021 in zaak nr. NL20.20011 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 6 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Zundert, advocaat te Delft, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De achtste grief gaat over het onderzoek en de beoordeling van de staatssecretaris naar de risico's die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie hij de afvalligheid of het atheïsme geloofwaardig heeft geacht bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Dat moet hij in deze zaak ook doen. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 18 november 2020 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep en beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 augustus 2021 in zaak nr. NL20.20011;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 18 november 2020, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022
915