ECLI:NL:RVS:2022:3344

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
202105289/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 juli 2021. De vreemdeling had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 29 januari 2020 de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had ingetrokken en een aanvraag om wijziging van de beperking van die verblijfsvergunning had afgewezen. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling in hoger beroep ging.

De Raad van State overwoog dat de termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 11 augustus 2021. Het hogerberoepschrift was echter pas op 12 augustus 2021 ter post bezorgd, waardoor het niet tijdig was ingediend. De vreemdeling had aangevoerd dat het hogerberoepschrift op 10 augustus 2021 per post was verzonden, maar dit werd niet ondersteund door het poststempel. De Raad van State oordeelde dat de aangevoerde redenen geen aanleiding gaven om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk en besliste dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 22 november 2022.

Uitspraak

202105289/1/V2.
Datum uitspraak: 22 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 juli 2021 in zaak nr. 20/3125 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2020 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en een aanvraag om wijziging van de beperking van die verblijfsvergunning afgewezen
Bij besluit van 3 april 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Alam-Khan, advocaat te Delft, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Overwegingen
1.       De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 11 augustus 2021. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. Wat de vreemdeling heeft aangevoerd, is geen reden om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen. Anders dan de gemachtigde van de vreemdeling stelt, is het hogerberoepschrift niet op 10 augustus 2021 per post verzonden. Uit de poststempel blijkt dat het pas op 12 augustus 2021 ter post is bezorgd.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2022
307