ECLI:NL:RBDHA:2021:7535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/3125 BEPTDN
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning en afwijzing wijziging verblijfsdoel na relatiebreuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Bengaalse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, verleend voor verblijf als familie- of gezinslid bij zijn partner, M. [Naam 2]. Echter, op 10 mei 2019 heeft de partner aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gemeld dat de relatie was verbroken. De staatssecretaris heeft daarop besloten de verblijfsvergunning van de eiser met terugwerkende kracht in te trekken en zijn aanvraag tot wijziging van het doel van de verblijfsvergunning afgewezen. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de eiser op de datum van de melding niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder zijn verblijfsvergunning was verleend. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de relatie met zijn partner op dat moment nog bestond, ondanks zijn stellingen over huiselijk geweld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om af te wijken van de beleidsregels en dat er geen sprake was van bijzondere individuele omstandigheden die een ander besluit rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet in zijn recht is benadeeld door het niet horen in bezwaar, aangezien zijn bezwaren geen redelijke twijfel opriepen over de beslissing van de staatssecretaris.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 20/3125 BEPTDN
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

gemachtigde: mr. D.W. Beemers,
en

de staatssecretaris van justitie en veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. I. Aynan.

Procesverloop

In het besluit van 29 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 10 mei 2019. Daarnaast is in het primaire besluit eisers aanvraag tot het wijzigen van het doel van de verblijfsvergunning afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 3 april 2020 (het bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben ingestemd met behandeling van het beroep zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en doet op grond van artikel 8:57 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Bengaalse nationaliteit. Met ingang van 3 mei 2019 beschikte hij over een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij M. [Naam 2]’.
2. [Naam 2] heeft op 10 mei 2019 een meldingsformulier (de melding) ingediend bij de IND. [2] Op de melding is aangetekend: “
De relatie is verbroken, we gaan scheiden.
3. Op 26 juli 2019 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat hij voornemens is de verblijfsvergunning in te trekken. Op 10 januari 2020 heeft eiser een wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning aangevraagd, namelijk voor het doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Verweerder heeft hierop besloten zoals hiervoor onder het procesverloop is vermeld.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser op 10 mei 2019 niet langer voldeed aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning was verleend. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn relatie met [Naam 2] op 10 mei 2019 feitelijk nog niet was verbroken. Onvoldoende aannemelijk is dat huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, maar als het al heeft plaatsgevonden dan is dat ná de feitelijke verbreking van de relatie op 10 mei 2019. De verbreking van de relatie is daarom niet het gevolg van het (gestelde) huiselijk geweld. Verder is eisers arbeidsbetrekking en zijn zorgplan onvoldoende reden om aan te nemen dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan eiser blijvend aan Nederland is gebonden. Er zijn geen bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de gevolgen van de afwijzing en de intrekking als onevenredig kunnen worden beschouwd. Er is ook geen aanleiding om af te wijken van de beleidsregels, aldus verweerder.
5. Eiser voert aan dat de intrekking enkel is gebaseerd op de melding. De datum van de gestelde verbreking is op de melding bovendien onleesbaar. Ook is de wijzigingsaanvraag ten onrechte afgewezen. Eiser is vanaf zijn aankomst in Nederland door [Naam 2] ge- en misbruikt. De relatie is verbroken als gevolg van huiselijk geweld. Ten onrechte is alleen gekeken naar de melding van [Naam 2] en het feit dat deze is gedaan vóór de aangifte van eiser. Pas ná de mishandeling, waarvan aangifte is gedaan, heeft eiser het huis verlaten. Ook heeft [Naam 2] geen echtscheidingsprocedure gestart. Onder verwijzing naar paragraaf B9/11 van de Vc [3] meent eiser dat de besluitvorming onzorgvuldig is en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser heeft het huiselijk geweld aangetoond met de aangifte, de brieven van Moviera, een zorgplan en een verwijzing van de huisarts. Verweerder had op die stukken moeten ingaan in het bestreden besluit en rekening moeten houden met eisers beperkte mogelijkheden om bewijs te leveren. Dat de stukken dateren van na de verbreking van de relatie, laat onverlet dat de stukken onderbouwen dat de relatie wegens huiselijk geweld is verbroken. In het primaire besluit staat dat ook als huiselijk geweld niet kan worden aangetoond, gelet op alle omstandigheden toch tot verlening van de verblijfsvergunning kan worden overgegaan. Er is sprake van een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden die leiden tot klemmende redenen van humanitaire aard. Verder meent eiser dat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen en heeft verweerder hem in bezwaar ten onrechte niet gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken als niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. [4] Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning wordt ingewilligd op de gronden genoemd in artikel 13 van de Vw. [5] De aanvraag kan worden afgewezen als de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven. [6] Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden, worden verleend aan de vreemdeling die voldoet aan de in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb genoemde voorwaarden. [7]
7. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser op 10 mei 2019 niet langer aan de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij M. [Naam 2]’ voldeed. Op die datum heeft [Naam 2] aan de IND gemeld dat haar relatie met eiser “
is verbroken”. Verweerder mocht van deze melding uitgaan, ook al is de wijzigingsdatum moeilijk leesbaar. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat op de datum van de melding de relatie nog niet verbroken was. Dat nog geen echtscheidingsprocedure was opgestart, doet hieraan niet af. Eiser heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij na zijn komst naar Nederland slachtoffer werd van dominant gedrag van [Naam 2]. [8] Zo mocht hij van haar niet naar buiten en hield zij post achter. In augustus 2019 heeft [Naam 2] hem geslagen, meermaals uitgescholden, geduwd en bedreigd. Daarop is eiser het huis uitgegaan. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee noch met andere overgelegde stukken heeft aangetoond dat op het moment van de melding nog sprake was een relatie tussen hem en [Naam 2]. Verweerder heeft daarom terecht de verblijfsvergunning ingetrokken.
8. De rechtbank volgt verweerder eveneens in de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de relatie door huiselijk geweld is verbroken. Zelfs al zou uitgegaan worden van de juistheid van de verklaringen van eiser, dan volgt daaruit dat dit geweld plaatsvond in augustus 2019, ná het uitbrengen van het voornemen en ruimschoots na de melding. Daarmee is geen sprake van een situatie zoals genoemd in het beleid van verweerder. [9] In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om te concluderen dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan eiser blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek in het bestreden besluit is geen sprake.
9. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten om niet op basis van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van zijn beleidsregels. Hoewel uit eisers verklaringen blijkt van nare ervaringen en voor hem vervelende gevolgen, is van onevenredige gevolgen van de intrekking en afwijzing van de aanvraag niet gebleken.
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder heeft mogen afzien van het horen in bezwaar. Eisers bezwaren roepen geen redelijke twijfel op bij de vraag of verweerder niet andersluidend zou hebben kunnen besluiten dan in het primaire besluit. De in bezwaar overgelegde stukken geven daarvoor geen aanleiding.
11. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 14 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnen vier wekenna de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Immigratie- en naturalisatiedienst.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Artikel 19 en artikel 18, eerste lid aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Artikel 16, eerste lid aanhef en onder g, van de Vw.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Proces-verbaal van aangifte van 17 december 2019.
9.B9/11 Vc.