ECLI:NL:RVS:2022:3276

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
202202823/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf

Op 15 november 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 februari 2021 de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 6 mei 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 13 april 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling niet hoefde te horen over zijn bezwaar. De Afdeling benadrukte dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar wordt gehoord, en dat de staatssecretaris terughoudend moet zijn met uitzonderingen op deze hoorplicht. De klacht van de vreemdeling over het niet horen in bezwaar werd gegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd gegrond verklaard. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 november 2022.

Uitspraak

202202823/1/V3.
Datum uitspraak: 15 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 13 april 2022 in zaak nr. 21/2870 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 6 mei 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in grief 3 terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris ervan kon afzien hem over zijn bezwaar te horen.
Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dient de staatssecretaris terughoudend om te gaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag. Grief 3 slaagt.
2.       Uit het voorgaande volgt dat beantwoording van de door de vreemdeling opgeworpen vragen niet nodig is voor de oplossing van deze zaak. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 10 en 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punt 34, bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling heeft aangevoerd in de grieven 1 en 2 over het verrichten van zorg- en/of opvoedingstaken voor zijn kinderen en het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn kinderen te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 6 mei 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 13 april 2022 in zaak nr. 21/2870;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 6 mei 2021, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022
347-1009