ECLI:NL:RVS:2022:3242

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
202201553/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling na besluit staatssecretaris Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 februari 2022 een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 5 januari 2021 de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Na het indienen van bezwaar door de vreemdeling, verklaarde de staatssecretaris dit bezwaar op 12 juli 2021 ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris ten onrechte had gehandeld en vernietigde het besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.H. Hekman, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met de gewijzigde situatie in Afghanistan na de machtsovername door de Taliban op 15 augustus 2021. De staatssecretaris had een besluit- en vertrekmoratorium ingesteld, wat betekent dat de situatie van vreemdelingen uit Afghanistan onzeker was. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank had moeten volstaan met het vernietigen van het besluit van 12 juli 2021 en dat de staatssecretaris opnieuw moet beoordelen of de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De Raad van State heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. N. Verheij als voorzitter en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers als leden, in aanwezigheid van griffier mr. J. van de Kolk. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 november 2022.

Uitspraak

202201553/1/V3.
Datum uitspraak: 10 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 februari 2022 in zaak nr. NL21.12894 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.H. Hekman, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
In onderlinge samenhang gelezen klaagt de vreemdeling in de twee grieven terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 12 juli 2021 in stand blijven.
Bij de beoordeling van de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven, moet de rechtbank uitgaan van de feiten en het recht die zich voordoen op het moment van het doen van de uitspraak (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0267).
Gelet hierop had de rechtbank in haar beoordeling moeten betrekken dat de staatssecretaris op 20 augustus 2021 naar aanleiding van de machtsovername van de Taliban op 15 augustus 2021 een besluit- en vertrekmoratorium heeft ingesteld, omdat naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie van vreemdelingen uit Afghanistan (Stcrt. 2021, nr. 39300).
De rechtbank had daarom moeten volstaan met het vernietigen van het besluit van 12 juli 2021. Op grond van de gewijzigde algemene situatie in Afghanistan zal de staatssecretaris namelijk opnieuw moeten beoordelen of artikel 3 van het EVRM zich duurzaam verzet tegen de uitzetting van de vreemdeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022
347