ECLI:NL:RVS:2022:3204
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 9 november 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een vreemdeling. De zaak betreft de bewaring van de vreemdeling, die op 13 september 2022 door de staatssecretaris in bewaring was gesteld. De rechtbank Den Haag had op 23 september 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. Zowel de staatssecretaris als de vreemdeling hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd dan ook ongegrond verklaard.
Wat betreft het hoger beroep van de vreemdeling, oordeelde de Raad van State dat hij geen belang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien hij al had bereikt wat hij nastreefde: de opheffing van de maatregel van bewaring en de toekenning van schadevergoeding. Het verzoek van de vreemdeling om verbetering van de gronden van de uitspraak van de rechtbank leidde niet tot ontvankelijkheid van zijn hoger beroep, omdat dit niet zou leiden tot een gunstiger positie voor hem. Daarom werd het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 759,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.