ECLI:NL:RVS:2022:3187

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
202205773/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, mede namens haar minderjarige kind, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 27 september 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling had hoeven nemen. De vreemdeling had op 30 augustus 2022 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.W.J. van der Meer, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 november 2022 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel was gekomen. De motivering van de rechtbank werd overgenomen door de Raad. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. B. Meijer als lid van de enkelvoudige kamer en mr. N. Tibold als griffier aanwezig waren.

Uitspraak

202205773/1/V2.
Datum uitspraak: 7 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 27 september 2022 in zaak nr. NL.22.17106 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 27 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 3.1 en 3.2 van de rechtbankuitspraak over.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022
968