ECLI:NL:RBDHA:2022:12694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
NL22.17106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening met betrekking tot gezinsleven

In deze zaak heeft eiseres, een Nigeriaanse vrouw geboren in 1985, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel in Nederland. Eiseres stelt dat Nederland haar aanvraag moet behandelen omdat zij een kind heeft wiens vader verblijfsrecht in Nederland heeft en met wie zij een gezin vormt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de Dublinverordening specifieke bepalingen bevat die garanderen dat gezinsleden in hetzelfde land kunnen blijven, maar eiseres heeft niet aangetoond dat deze bepalingen op haar van toepassing zijn. In een eerdere procedure is geconcludeerd dat eiseres geen duurzame en exclusieve relatie heeft met haar partner en dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen hen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiseres slechts een akte van erkenning van hun ongeboren kind heeft overgelegd, wat niet voldoende is om bijzondere omstandigheden aan te nemen die toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de informatie over het verblijfsrecht van de partner van eiseres niet relevant is voor de beoordeling door Duitsland, aangezien eiseres niet heeft aangetoond dat Nederland verantwoordelijk is voor haar aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzieningenrechter, en mr. L.J. Besseling, griffier, en is openbaar gemaakt op 29 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.17106 (beroep)
NL22.17107 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres,

V-nummer: [# 1] , en haar minderjarige dochter
[naam],
V-nummer: [# 2]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 15 september 2022 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiseres is geboren op [datum] 1985 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiseres betoogt ten eerste dat het claimverzoek van Nederland aan Duitsland niet volledig is omdat daaruit niet blijkt dat eiseres een pasgeboren zoon heeft wiens vader verblijfsrecht heeft in Nederland. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat, nu zij recentelijk is bevallen en haar partner verblijfsrecht in Nederland heeft, Nederland haar aanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De beoordeling van het beroep
3. Het beroep is ongegrond. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
3.1.
Uit artikel 23, vierde lid en artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsverordening volgt dat verweerder slechts gehouden is informatie in het terugnameverzoek te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of hij krachtens de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag van de vreemdeling. Nu eiseres niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat Nederland verantwoordelijk zou zijn voor haar aanvraag op grond van artikel 9, 10, 11 of 16 van de Dublinverordening, is de rechtbank van oordeel dat de informatie over het verblijfsrecht van de gestelde partner van eiseres niet relevant is voor Duitsland. Hetzelfde geldt voor de recente geboorte van de zoon van eiseres. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat het terugnameverzoek aan Duitsland onvolledig is geweest.
3.2.
Ten aanzien van de vraag of verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiseres aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. Eiseres stelt dat Nederland haar aanvraag aan zich moet trekken omdat zij een kind heeft wiens vader een verblijfsrecht in Nederlands heeft en met wie zij een gezin vormt. De Dublinverordening bevat echter een aantal specifieke bepalingen die garanderen dat gezinsleden in hetzelfde land kunnen blijven en eiseres heeft niet gesteld dat deze op haar van toepassing zijn. Bovendien is er een uitspraak van de rechtbank [1] in een eerdere procedure waarin is geconcludeerd dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat zij een duurzame en exclusieve relatie heeft met haar gestelde partner en dat niet is gebleken van familie- of gezinsleven tussen eiseres en haar gestelde partner in de zin van artikel 8 van het EVRM. [2] Eiseres heeft enkel een akte van erkenning van hun ongeboren kind door haar gestelde partner overgelegd. De rechtbank ziet hierin geen reden om bijzondere omstandigheden aan te nemen die nopen tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres heeft evenmin concrete belangen van haar kinderen benoemd en onderbouwd die zo’n reden geven.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
5. Gezien de beslissing van de rechtbank over het beroep van eiseres, is er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook hierbij geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 10 januari 2022, AWB 21/4750.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.