ECLI:NL:RVS:2022:3174

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
202107447/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 17 december 2020 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 2 juni 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 4 november 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.H. Hillen, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 november 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechters oordeelden dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De staatssecretaris had bovendien niet de bevoegdheid om de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen, omdat zij niet voldeed aan de vereisten van de reguliere aanvraagprocedure.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. N. Verheij en de leden mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. J.M. Willems, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Wezep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 november 2022.

Uitspraak

202107447/1/V2.
Datum uitspraak: 3 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 november 2021 in zaak nr. NL21.10319 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Anders dan de vreemdeling betoogt, had de staatssecretaris namelijk niet de bevoegdheid om haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen op basis van artikel 8 van het EVRM. In een reguliere aanvraagprocedure gelden daarvoor de vereisten van artikel 3.6 van het Vb 2000. De vreemdeling voldoet daar niet aan, want zij heeft niet verzocht om een verblijfsvergunning als bedoeld in het tweede lid van die bepaling.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022
894