ECLI:NL:RVS:2022:3109
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Raad van State op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 9 april 2021 afgewezen, waarna de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 4 juni 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft de rechtsvragen die in de grieven van de vreemdeling aan de orde zijn gesteld, onderzocht. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de grieven slagen, en heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, evenals het besluit van de staatssecretaris van 9 april 2021. De staatssecretaris is verplicht om opnieuw een besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling, waarbij rekening gehouden moet worden met de actuele feiten en omstandigheden.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep, tot een bedrag van € 2.277,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de verplichting van de staatssecretaris om recht te doen aan de omstandigheden van de vreemdeling.