Uitspraak
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State
In deze zaak gaat het om een vreemdeling van Iraakse nationaliteit, geboren op 1 juli 1949, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij om medische redenen niet kan terugkeren naar Irak. De staatssecretaris had eerder zijn aanvraag om uitstel van vertrek afgewezen en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling stelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderzocht of hij bij uitzetting een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, dat verbiedt dat iemand wordt blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling.
De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de noodzakelijke medische zorg in Irak voor de vreemdeling feitelijk toegankelijk is. De vreemdeling lijdt aan ernstige medische aandoeningen, waaronder een verhoogde bloeddruk, een mogelijke hartinfarct, en psychische problemen. De staatssecretaris had nader onderzoek moeten doen naar de beschikbaarheid van zorg in Irak, gezien de complexe medische situatie van de vreemdeling en zijn leeftijd. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en verplicht hem om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.