ECLI:NL:RVS:2022:3042
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel
Op 20 oktober 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 augustus 2022 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had op 15 september 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling in hoger beroep ging, vertegenwoordigd door mr. D.P.J. Cain, advocaat te Roermond.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling verwees naar een eerdere uitspraak van 10 augustus 2016, waarin een vergelijkbare rechtsvraag was beantwoord. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de toepassing van bestaande jurisprudentie in asielzaken. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de eerdere beslissing en stelde dat er geen nieuwe argumenten waren die een andere uitkomst rechtvaardigden.