ECLI:NL:RVS:2022:2997
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 14 juli 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 12 maart 2021 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, op 29 april 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Ben-Saddek, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de staatssecretaris op basis van het bezwaarschrift en het besluit op de aanvraag kon concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier. De beslissing van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de afwijzing van de aanvraag om de machtiging tot voorlopig verblijf in stand blijft.