ECLI:NL:RVS:2022:2963

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
202205666/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en de verplichting tot inschakeling van beëdigde tolken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 september 2022 het beroep tegen de bewaring van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vreemdeling op 1 september 2022 in bewaring gesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan.

De rechtbank had in haar uitspraak overwogen dat er geen noodzaak was voor het inschakelen van een beëdigde tolk, omdat zowel de vreemdeling als de verbalisant voldoende Engels spraken. De Afdeling bevestigt deze overweging en stelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 26 oktober 2015, waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.

Uitspraak

202205666/1/V3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 21 september 2022 in zaak nr. NL22.17554 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 21 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1         Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 26 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4064, onder 9.1, over de verplichting voor de Koninklijke Marechaussee tot het inschakelen van beëdigde tolken of vertalers). Zoals de Afdeling in die uitspraak heeft overwogen, volgt uit de bewoordingen en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers dat deze bepaling, behoudens toepassing van het derde lid, onder meer de Koninklijke Marechaussee verplicht tot het inschakelen van beëdigde tolken of vertalers, indien gebruik van een tolk of vertaler nodig wordt geacht. Dit geldt ook voor de politie. Het proces-verbaal van gehoor van 1 september 2022 vermeldt dat de vreemdeling en de verbalisant beiden het Engels voldoende machtig waren. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat er niet noodzakelijkerwijs gebruik hoeft te worden gemaakt van een tolk bij het gehoor en dat het mogelijk is dat de verbalisant en de vreemdeling in een taal communiceren die zij allebei in voldoende mate beheersen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vonk
griffier
345-1025