ECLI:NL:RVS:2022:2908

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
202106051/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 19 augustus 2021 een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf af te wijzen, vernietigde. De rechtbank had bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep van de vreemdeling op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet slaagt. De rechtbank had deze conclusie gebaseerd op de vaststelling dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestaan tussen de vreemdeling en haar in Nederland verblijvende broer. De Raad van State verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is vastgesteld dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een belangenafweging moet verrichten, wat in dit geval niet is gebeurd.

Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van 27 oktober 2020 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgedragen om binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van de vreemdeling te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de actuele feiten en omstandigheden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en het griffierecht.

Uitspraak

202106051/1/V2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 19 augustus 2021 in zaak nr. 20/8634 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       In de grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. De rechtbank heeft deze overweging namelijk gebaseerd op haar oordeel dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestaan tussen de vreemdeling en haar in Nederland verblijvende broer. De rechtbank en de staatssecretaris kunnen echter niet meer volstaan met deze vaststelling. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3.1. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een alle relevante feiten en omstandigheden omvattende belangenafweging moet verrichten. Deze belangenafweging heeft de staatssecretaris niet verricht. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 27 oktober 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet binnen twaalf weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen. Daarbij moet de staatssecretaris uitgaan van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen. Gelet hierop moet de staatssecretaris de vreemdeling op de voet van artikel 7:2 van de Awb horen, tenzij zich een uitzondering als genoemd in artikel 7:3, aanhef en onder c, d of e, van de Awb voordoet. Met inachtneming van de daarbij vergaarde feiten en omstandigheden moet de staatssecretaris opnieuw een standpunt innemen over de vraag of tussen betrokkenen meer dan normale emotionele banden bestaan en moet hij de vereiste belangenafweging verrichten. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 20 augustus 2021 in zaak nr. 20/8634;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 27 oktober 2020, V-[…];
V.      draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
802