202205177/2/A3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Land van Cuijk,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 augustus 2022 in zaak nr. 21/2026 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Cuijk, gemeente Land van Cuijk,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2020 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om wijziging van haar persoonsgegevens in de basisregistratie personen, afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2022 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 juli 2022 vernietigd, het besluit van 15 december 2020 herroepen en het college opgedragen om binnen vier weken de bestaande inschrijving in de basisregistratie personen te wijzigen in [voornaam en achternaam], geboren op [geboortedatum] 1974 in [plaats], China. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.H. Renger, en [wederpartij], bijgestaan door P.N. Kuiper als tolk en mr. K.L. Sett, advocaat te Vleuten, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. Bij besluit van 15 december 2020 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om wijziging van de persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen, omdat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de gegevens over [wederpartij] in de brp onjuist zijn en [wederpartij] dezelfde persoon is als de in de door haar overgelegde documenten genoemde persoon met andere persoonsgegevens.
Aangevallen uitspraak
3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1198) heeft de rechtbank geoordeeld dat het in algemeen zin uiten van twijfels over de afgiftepraktijk onvoldoende is. Het college heeft niet aan deze bewijslast voldaan. [wederpartij] heeft twee authentieke paspoorten en een identiteitskaart overgelegd. Hierin worden de gegevens vermeld waarover het wijzigingsverzoek gaat. Het college twijfelt niet aan de echtheid van deze documenten, maar is niet overtuigd dat de daarin opgenomen gegevens aan [wederpartij] toebehoren. Deze documenten moeten worden aangemerkt als brondocumenten, als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wet brp, aldus de rechtbank. Uit het rapport van Securitech blijkt dat de foto's die staan op de identiteitskaart en de twee paspoorten, en een op naam van [wederpartij] gesteld Nederlands rijbewijs en verblijfsdocument zijn vergeleken. Securitech komt tot de conclusie dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gesteld kan worden dat op alle foto's dezelfde persoon staat. Uit de overgelegde brondocumenten, in samenhang met het fotovergelijkend onderzoek, volgt naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Omdat de overgelegde brondocumenten van hogere orde zijn dan de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, moeten de betreffende gegevens in de brp worden gewijzigd (vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1836). Verzoek
4. Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat de gegevens in de brp niet hoeven te worden gewijzigd, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
5. Een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen in hoger beroep vergt nader onderzoek, waartoe deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Beoordeling daarvan zal in de bodemprocedure dienen plaats te vinden. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep van het college een voorlopige voorziening moet worden getroffen, aan de hand van een belangenafweging worden beantwoord.
6. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen, moeten de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk zijn. Uitvoering van de aangevallen uitspraak hangende het hoger beroep zou hiermee op gespannen voet staan, aangezien de kans bestaat dat het hoger beroep gegrond wordt verklaard, waarna de in de brp geregistreerde persoonsgegevens opnieuw moeten worden gewijzigd. Dit klemt te meer, nu verscheidene (overheids)instanties de in de brp geregistreerde gegevens automatisch afnemen. Het telkenmale wijzigen van de gegevens in de brp heeft daarom grote gevolgen. In het licht daarvan heeft het college, als voor het bijhouden van de brp verantwoordelijke instantie, een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van het college om het hoger beroep af te wachten in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [wederpartij]. [wederpartij] heeft als belang genoemd dat zij de gegevens zo snel mogelijk gewijzigd wil zien omdat zij China wenst te bezoeken. Bij de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat [wederpartij] het wijzigingsverzoek meer dan twintig jaar na de eerste inschrijving in de brp heeft gedaan.
7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college de persoonsgegevens van [wederpartij] niet hoeft te wijzigen, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Van Altena
voorzieningenrechter
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022
597