ECLI:NL:RVS:2022:2883

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
202200866/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 25 augustus 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 27 maart 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 11 januari 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 7 oktober 2022 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling niet hoefde te horen over zijn bezwaar. De vreemdeling had in de bezwaarfase belangrijke argumenten aangevoerd, waaronder zijn medische situatie en de belemmeringen voor het uitoefenen van gezinsleven in Duitsland. De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris de vreemdeling in bezwaar had moeten horen, wat betekent dat de grief van de vreemdeling slaagt.

Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 27 maart 2021 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris moet nu opnieuw beslissen op het bezwaar van de vreemdeling en hem daarbij horen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202200866/1/V3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 januari 2022 in zaak nr. NL21.6314 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 27 maart 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn zevende grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris ervan kon afzien hem over zijn bezwaar te horen. Het uitgangspunt dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord geldt te meer in zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. Gelet op wat de vreemdeling in de bezwaarfase heeft aangevoerd over de medische situatie van referent en de gestelde belemmeringen om het gezinsleven in Duitsland uit te oefenen, kan namelijk niet op voorhand worden gezegd dat er in dit geval redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan vervat in het besluit van 25 augustus 2020 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5.2 en 5.3). De staatssecretaris had de vreemdeling daarom in bezwaar moeten horen.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 27 maart 2021 wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris zal namelijk opnieuw op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar moeten beslissen en hem daarvoor moeten horen. Daarbij zal hij dat wat de vreemdeling verder in hoger beroep aan de orde heeft gesteld moeten betrekken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 januari 2022 in zaak nr. NL21.6314;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 27 maart 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
873