ECLI:NL:RVS:2022:2883
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- C.J. Borman
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 25 augustus 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 27 maart 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 11 januari 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 7 oktober 2022 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling niet hoefde te horen over zijn bezwaar. De vreemdeling had in de bezwaarfase belangrijke argumenten aangevoerd, waaronder zijn medische situatie en de belemmeringen voor het uitoefenen van gezinsleven in Duitsland. De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris de vreemdeling in bezwaar had moeten horen, wat betekent dat de grief van de vreemdeling slaagt.
Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 27 maart 2021 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris moet nu opnieuw beslissen op het bezwaar van de vreemdeling en hem daarbij horen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.