ECLI:NL:RVS:2022:282

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
202200534/1/V3.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris tot inbewaringstelling van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 25 januari 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vreemdeling op 5 januari 2022 in bewaring gesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de vreemdeling niet in zijn rechten was geschonden, maar de vreemdeling was het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. S. Jankie.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 27 januari 2022 geoordeeld dat de rechtbank niet tijdig uitspraak heeft gedaan, waardoor de bewaring van de vreemdeling onrechtmatig was. De termijn voor het doen van uitspraak was op 24 januari 2022 geëindigd, maar de rechtbank deed pas op 25 januari 2022 uitspraak. Dit was in strijd met artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de maatregel van bewaring opgeheven met ingang van de uitspraakdatum. Tevens heeft de Raad van State de vreemdeling recht op schadevergoeding toegekend voor de periode van 25 januari 2022 tot en met 27 januari 2022, en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

De beslissing van de Raad van State is als volgt: het hoger beroep is gegrond, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, de maatregel van bewaring wordt opgeheven, en de vreemdeling ontvangt een schadevergoeding van € 300,00. Daarnaast moet de staatssecretaris de proceskosten van de vreemdeling vergoeden tot een bedrag van € 2.277,00, dat geheel toe te rekenen is aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202200534/1/V3.
Datum uitspraak: 27 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 januari 2022 in zaak nr. NL22.201 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 25 januari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Jankie, advocaat te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In zijn eerste grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank niet tijdig uitspraak heeft gedaan (artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 17 januari 2022 gesloten. De laatste dag van de termijn voor het doen van uitspraak was daarom 24 januari 2022. Door pas op 25 januari 2022 uitspraak te doen heeft de rechtbank die termijn overschreden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen. Daarom is de bewaring van de vreemdeling met ingang van 25 januari 2022, de dag nadat de termijn voor het doen van uitspraak was geëindigd, onrechtmatig.
De grief slaagt.
2.       Gelet op onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442, onder 5, leidt wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het verder aangevoerde geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 januari 2022 in zaak nr. NL22.201;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      bepaalt dat de maatregel van bewaring met ingang van vandaag wordt opgeheven;
V.       kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 300,00 over de periode van 25 januari 2022 tot en met 27 januari 2022, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.
w.g. Hoogvliet
lid van de enkelvoudige kamer.
w.g. Verweij
griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022
347-962