ECLI:NL:RVS:2022:282
Raad van State
- Hoger beroep
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris tot inbewaringstelling van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 25 januari 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vreemdeling op 5 januari 2022 in bewaring gesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de vreemdeling niet in zijn rechten was geschonden, maar de vreemdeling was het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. S. Jankie.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 27 januari 2022 geoordeeld dat de rechtbank niet tijdig uitspraak heeft gedaan, waardoor de bewaring van de vreemdeling onrechtmatig was. De termijn voor het doen van uitspraak was op 24 januari 2022 geëindigd, maar de rechtbank deed pas op 25 januari 2022 uitspraak. Dit was in strijd met artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de maatregel van bewaring opgeheven met ingang van de uitspraakdatum. Tevens heeft de Raad van State de vreemdeling recht op schadevergoeding toegekend voor de periode van 25 januari 2022 tot en met 27 januari 2022, en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
De beslissing van de Raad van State is als volgt: het hoger beroep is gegrond, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, de maatregel van bewaring wordt opgeheven, en de vreemdeling ontvangt een schadevergoeding van € 300,00. Daarnaast moet de staatssecretaris de proceskosten van de vreemdeling vergoeden tot een bedrag van € 2.277,00, dat geheel toe te rekenen is aan beroepsmatige rechtsbijstand.