ECLI:NL:RVS:2022:2721
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van hoger beroep door vreemdeling en referent
In deze zaak hebben de vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 3 december 2021. De rechtbank had in deze uitspraak de aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de vergunning voor verblijf en arbeid afgewezen. Op 23 maart 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het bezwaar van de vreemdeling en referent alsnog gegrond verklaard en de geldigheidsduur van de vergunning verlengd. Hierop hebben de vreemdeling en referent hun hoger beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenveroordeling in het geval van intrekking van het hoger beroep.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de vreemdeling en referent terecht in hoger beroep zijn gekomen. De staatssecretaris heeft de vreemdeling tegemoetgekomen door het bezwaar gegrond te verklaren, maar dit betekent niet dat de kosten voor het hoger beroep nodeloos zijn gemaakt. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de proceskosten moet vergoeden, inclusief het griffierecht van € 270,00 dat door de vreemdeling en referent is betaald. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak is dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.