ECLI:NL:RVS:2022:2721

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
202108174/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van hoger beroep door vreemdeling en referent

In deze zaak hebben de vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 3 december 2021. De rechtbank had in deze uitspraak de aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de vergunning voor verblijf en arbeid afgewezen. Op 23 maart 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het bezwaar van de vreemdeling en referent alsnog gegrond verklaard en de geldigheidsduur van de vergunning verlengd. Hierop hebben de vreemdeling en referent hun hoger beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenveroordeling in het geval van intrekking van het hoger beroep.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de vreemdeling en referent terecht in hoger beroep zijn gekomen. De staatssecretaris heeft de vreemdeling tegemoetgekomen door het bezwaar gegrond te verklaren, maar dit betekent niet dat de kosten voor het hoger beroep nodeloos zijn gemaakt. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de proceskosten moet vergoeden, inclusief het griffierecht van € 270,00 dat door de vreemdeling en referent is betaald. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak is dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

202108174/1/V3.
Datum uitspraak: 21 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:
[vreemdeling 1] (hierna: de vreemdeling) en [vreemdeling 2] (hierna: referent),
verzoekers,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Awb).
Procesverloop
De vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, advocaat te Arnhem, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 3 december 2021 in zaak nr. NL21.13590.
De vreemdeling en referent hebben het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de bij hen opgekomen proceskosten.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1.       Bij besluit van 23 maart 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling en referent tegen het afwijzende besluit van 21 juni 2021 op de aanvraag om de aan de vreemdeling verleende vergunning voor verblijf en arbeid te verlengen alsnog gegrond verklaard en daarbij de geldigheidsduur van de vergunning verlengd. In reactie daarop hebben de vreemdeling en referent laten weten dat zij het hoger beroep intrekken en hebben zij de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
2.       In het besluit van 23 maart 2022 staat, zonder verdere toelichting, dat de geldigheidsduur wordt verlengd op grond van de nu bekende feiten en omstandigheden. In het verweerschrift staat, ook zonder verdere toelichting, dat daaraan een positief arbeidsmarktadvies van het UWV ten grondslag heeft gelegen. Dit maakt dat ervan kan worden uitgegaan dat de staatssecretaris de vreemdeling is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
Niet valt bovendien in te zien dat, zoals de staatssecretaris in het verweerschrift betoogt, de kosten voor het hoger beroep nodeloos zijn gemaakt. De vreemdeling en referent zijn met recht opgekomen tegen de vaststelling van de rechtbank dat referent zich niet gehouden heeft aan de voorschriften bij de in 2019 verleende vergunning voor verblijf en arbeid. Dat de staatssecretaris door het ontbreken van een belangenafweging gehouden was een nieuw besluit op bezwaar te nemen en de grieven geen aanleiding hebben gegeven om het bezwaar alsnog gegrond te verklaren, doet daar niet aan af.
3.       Het verzoek wordt toegewezen.   De staatssecretaris moet de proceskosten in hoger beroep vergoeden. In beroep heeft de rechtbank vergoeding van de proceskosten toegekend. In het besluit van 23 maart 2022 heeft de staatssecretaris toegezegd de kosten in bezwaar te vergoeden. Op grond van artikel 8:41, zevende lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, moet de staatssecretaris aan de vreemdeling en referent het door hen in hoger beroep betaalde griffierecht (€ 270,00) vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling en referent in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
371