ECLI:NL:RVS:2022:267

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
202102358/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag duurzaam verblijfsrecht gemeenschapsonderdaan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 maart 2021 een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 3 maart 2020 de aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document, waaruit een duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de vreemdeling ten onrechte niet had gehoord in bezwaar en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moesten blijven. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De vreemdeling heeft belang bij een hoorplicht, vooral gezien haar specifieke situatie, waarin zij tijdelijk arbeidsongeschikt was en uitleg heeft gegeven over haar levensonderhoud. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten en bepaald dat de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar van de vreemdeling moet beslissen, waarbij hij haar moet horen.

De staatssecretaris is ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 januari 2022.

Uitspraak

202102358/1/V3.
Datum uitspraak: 27 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 8 maart 2021 in zaak nr. 20/7687 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000, waaruit een duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 16 september 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In haar eerste grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand heeft gelaten na de constatering dat de staatssecretaris haar ten onrechte niet had gehoord in bezwaar. De rechtbank heeft dat gedaan omdat de staatssecretaris ter zitting de motivering heeft aangevuld van zijn standpunt dat niet is gebleken dat de vreemdeling gedurende vijf jaar kan worden aangemerkt als werknemer of economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan en omdat de vreemdeling daar ter zitting op heeft kunnen reageren. Daarmee heeft de rechtbank geen recht gedaan aan het specifieke, op de bestuurlijke heroverweging gerichte belang van de hoorplicht. Ook is hiermee geen recht gedaan aan de concrete en specifiek op haar situatie betrekking hebbende belangen die de vreemdeling heeft aangevoerd om in bezwaar te worden gehoord. Die belangen hielden verband met haar betoog dat zij tijdelijk arbeidsongeschikt is geweest en haar uitleg over de manier waarop zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de vreemdeling niet is benadeeld door het niet-horen in bezwaar. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 17 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2865.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 september 2020 in stand zijn gelaten. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep heeft aangevoerd over de gestelde tijdelijke arbeidsongeschiktheid en de manier waarop zij in haar levensonderhoud heeft voorzien te bespreken. De staatssecretaris zal namelijk opnieuw op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar moeten beslissen en haar daarvoor moeten horen. Daarbij zal hij dat wat de vreemdeling verder in hoger beroep aan de orde heeft gesteld moeten betrekken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 maart 2021 in zaak nr. 20/7687, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 16 september 2020 in stand zijn gelaten;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022
873