ECLI:NL:RVS:2022:2656

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
202203128/3/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 september 2022 uitspraak gedaan op een verzoek van een vreemdeling om opheffing van een eerder getroffen voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2022, waarin was bepaald dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) geen uitvoering aan een uitspraak van de rechtbank hoefde te geven totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De vreemdeling had in 2021 een aanvraag ingediend bij het COa voor vergoeding van buitengewone kosten, welke aanvraag was afgewezen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak het COa in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit te herstellen, maar na heroverweging bleef het COa bij de afwijzing. De vreemdeling had hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit gegrond, wat leidde tot een vernietiging van dat besluit. Het COa ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij de uitspraak in de bodemzaak niet kon afwachten en wees het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter oordeelde dat het COa geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202203128/3/V1.
Datum uitspraak: 12 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [de vreemdeling] om opheffing van de bij uitspraak van 22 juni 2022 in zaak nr. 202203128/2/V1 getroffen voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa)
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 21 april 2022 in zaak nr. 21/1878 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2021 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om vergoeding van buitengewone kosten afgewezen.
Bij tussenuitspraak van 9 februari 2022 heeft de rechtbank het COa in de gelegenheid gesteld om een aan dat besluit klevend gebrek te herstellen.
Bij besluit van 28 februari 2022 heeft het COa het besluit van 24 maart 2021 ingetrokken en de aanvraag opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 21 april 2022 heeft de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 24 maart 2021, niet-ontvankelijk verklaard, het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 28 februari 2022, gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Ook heeft het de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1740, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat het COa geen uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te geven voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
De vreemdeling heeft verzocht de voorlopige voorziening op te heffen.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 22 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat naar zijn voorlopig oordeel niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Ook na hernieuwd onderzoek komt de voorzieningenrechter tot deze conclusie. De vreemdeling heeft met de door hem gestelde belangen niet aannemelijk gemaakt dat hij de uitspraak in de bodemzaak niet kan afwachten.
2.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening daarom af. Het COa hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Kuijer
voorzieningenrechter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2022
941