ECLI:NL:RVS:2022:2656
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om opheffing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 september 2022 uitspraak gedaan op een verzoek van een vreemdeling om opheffing van een eerder getroffen voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2022, waarin was bepaald dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) geen uitvoering aan een uitspraak van de rechtbank hoefde te geven totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De vreemdeling had in 2021 een aanvraag ingediend bij het COa voor vergoeding van buitengewone kosten, welke aanvraag was afgewezen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak het COa in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit te herstellen, maar na heroverweging bleef het COa bij de afwijzing. De vreemdeling had hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit gegrond, wat leidde tot een vernietiging van dat besluit. Het COa ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij de uitspraak in de bodemzaak niet kon afwachten en wees het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter oordeelde dat het COa geen proceskosten hoefde te vergoeden.