ECLI:NL:RVS:2022:2563

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
202105058/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2021, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Deze aanvraag werd op 17 december 2019 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 1 mei 2020 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris correct had gehandeld, maar de vreemdeling was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris een onjuiste bewijsmaatstaf en beoordelingskader heeft gehanteerd. De vreemdeling had geen geldig document voor grensoverschrijding of identiteitsbewijs overgelegd, maar de Afdeling oordeelde dat hij zijn identiteit en nationaliteit met andere middelen aannemelijk kon maken. De rechtbank had niet onderkend dat de staatssecretaris het besluit ondeugdelijk had gemotiveerd, wat leidde tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagde.

Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de staatssecretaris werd ook vernietigd. De staatssecretaris werd verplicht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en moest de proceskosten van de vreemdeling vergoeden, evenals het griffierecht. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 2.277,00, en het griffierecht op € 448,00.

Uitspraak

202105058/1/V1.
Datum uitspraak: 1 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2021 in zaak nr. 20/3702 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in de enige grief aanvoert, gaat over een rechtsvraag die de Afdeling eerder heeft beantwoord. Zie de uitspraak van 10 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:433, onder 3.1 en 3.2, over de bewijsmaatstaf en het beoordelingskader voor de identiteit en nationaliteit van een gestelde derdelander die een beroep doet op het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354.
1.1.    In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat als een vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding of een geldig identiteitsbewijs heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, hij zijn identiteit en nationaliteit met alle andere middelen, waaronder zijn verklaringen, aannemelijk kan maken. De staatssecretaris moet vervolgens beoordelen of die vreemdeling daarin is geslaagd. Daarbij moet hij alle door die vreemdeling aangedragen middelen afzonderlijk en in onderlinge samenhang kenbaar bezien.
1.2.    De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris een onjuiste bewijsmaatstaf en een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd en dat hij het besluit van 1 mei 2020 daarom ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Alleen al daarom slaagt de grief.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 1 mei 2020 wordt vernietigd. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2021 in zaak nr. 20/3702;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 1 mei 2020, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
574-966