ECLI:NL:RVS:2022:2540

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
202102306/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen door appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar verzoek om wijziging van haar persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Purmerend had op 6 september 2016 het verzoek van [appellante] om haar geregistreerde persoonsgegevens te wijzigen in [naam 2], geboren op [geboortedatum] 1967, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat de in de brp geregistreerde persoonsgegevens onjuist waren. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank te streng is omgegaan met de bewijsvoering en dat de bewijslast niet alleen bij haar zou moeten liggen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 juli 2022. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de in de brp geregistreerde persoonsgegevens niet onjuist zijn. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het vaststellen van persoonsgegevens en de rol van de brp in de rechtszekerheid.

Uitspraak

202102306/1/A3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Purmerend,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 12 maart 2021 in zaak nr. 19/2990 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2016 heeft het college het verzoek van [appellante] om wijziging van haar in de basisregistratie personen (hierna: brp) geregistreerde persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 12 juni 2019 heeft het college het door [appellante] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 18 juli 2022, waar [appellante], bijgestaan door mr. I.C. van Krimpen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door R.G. van der Eijk en J.F. Veldhuisen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2.       [appellante] staat in de brp geregistreerd als [naam 1], geboren op [geboortedatum] 1972. Deze persoonsgegevens zijn ontleend aan een door haar afgelegde verklaring onder ede van 15 juni 2000, later bevestigd op 23 december 2003.
[appellante] heeft meerdere verzoeken om wijziging van haar persoonsgegevens in de brp ingediend. Alle verzoeken zijn afgewezen.
In deze hogerberoepsprocedure gaat het over het vierde verzoek van [appellante] in de zin van artikel 2.58 van de Wet brp, ingediend op 6 september 2016. Zij heeft het college verzocht om haar persoonsgegevens te wijzigen in [naam 2], geboren op [geboortedatum] 1967. Daartoe heeft zij de volgende documenten overgelegd:
-         Een tazkera van 5 november 2012 met Engelse vertaling;
-         Een Afghaans paspoort, afgegeven door de Afghaanse autoriteiten op 9 december 2015;
-         Een uittreksel van het register van het Population Registration Department met vertaling;
-         Twee verklaringen van de Afghaanse ambassade van 12 april 2018 en 4 april 2019
Bij uitspraak van 12 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 16 februari 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, omdat het college de aanvraag als herhaalde aanvraag had afgewezen maar onvoldoende had gemotiveerd dat het Afghaanse paspoort van 9 december 2015 geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is en het college het besluit onvoldoende zorgvuldig had voorbereid door geen nader onderzoek te doen naar de e-mail van de Afghaanse ambassade van 3 mei 2016 en de tazkera van 5 november 2012.
Het college heeft in het besluit van 12 juni 2019 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, omdat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de in de brp geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn. Volgens het college geven de overgelegde documenten en verklaringen van de Afghaanse ambassade een wisselend beeld over de spelling van de naam van [appellante] en haar geboortedatum en is onduidelijk hoe de Afghaanse autoriteiten haar identiteit hebben vastgesteld en hoe de verklaringen van de Afghaanse ambassade zijn ontstaan.
De uitspraak van de rechtbank van 12 maart 2021
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij dezelfde persoon is als de persoon genoemd in de tazkera van 5 november 2012, niet is gebleken dat de in de brp geregistreerde persoonsgegevens zien op een persoon die niet bestaat of betrekking hebben op een ander en niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de in de brp geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn. De rechtbank heeft daarover overwogen dat de bevestiging van de Afghaanse autoriteiten dat de tazkera van 5 november 2012 juist is en het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van november 2020 dit niet anders maken, omdat onduidelijk is gebleven hoe de Afghaanse autoriteiten voor afgifte van die tazkera en het Afghaanse paspoort van 9 december 2015 hebben vastgesteld dat [appellante] de gestelde persoon is.
Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op de Ranov-regeling haar niet kan baten, omdat zij in dit kader eerder een verzoek om identiteitsherstel heeft gedaan dat is afgewezen.
De gronden van het hoger beroep
4.       [appellante] betoogt onder verwijzing naar het rapport Ongehoord Onrecht in het Vreemdelingenrecht dat de toepassing door de rechtbank van artikel 2.8 van de Wet brp waarbij de volledige bewijslast en het bewijsrisico bij de verzoeker liggen te streng is. De toepassing houdt geen rekening met de individuele omstandigheden en is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Uit artikel 2.8 van de Wet brp blijkt dat het bewijs dat in de brp geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn kan worden geleverd door overlegging van hogere brondocumenten dan het brondocument waarop de geregistreerde persoonsgegevens zijn gebaseerd. Volgens [appellante] zijn de eis dat documenten worden overgelegd waar de brondocumenten op zijn gebaseerd en de eis dat moet blijken op welke manier de autoriteiten van het land van herkomst de identiteit van de verzoeker hebben vastgesteld, niet in overeenstemming met dat artikel.
[appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet onomstotelijk vaststaat dat haar in de brp geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn. De rechtbank overweegt ten onrechte dat zij moet aantonen dat de persoon die nu in de brp geregistreerd staat niet bestaat of die gegevens betrekking hebben op een ander. [appellante] heeft met de tazkera en het Afghaanse paspoort twee brondocumenten van een hogere rangorde dan de verklaring onder ede waarop de registratie in de brp is gebaseerd, een uittreksel van het register van het Population Registration Department en officiële verklaringen en e-mails van de Afghaanse ambassade overgelegd. Daarentegen heeft het college na de opdracht daartoe van de rechtbank geen zorgvuldig besluit genomen door zelf geen effectief onderzoek te verrichten en de bewijslast weer bij haar neer te leggen.
[appellante] betoogt ook dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onduidelijk is hoe de Afghaanse autoriteiten voor de afgifte van de tazkera en het Afghaanse paspoort hebben vastgesteld dat zij [naam 2] is. De rechtbank is niet ingegaan op de onderbouwing met behulp van de verklaringen van de Afghaanse ambassade en de landeninformatie uit het ambtsbericht.
[appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank haar beroepsgrond over de Ranov-regeling verkeerd heeft begrepen. In deze procedure gaat het niet om een beroep op identiteitsherstel uit die regeling, maar bedoeld wordt dat de nadelige gevolgen van de besluitvorming onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen in de zin van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, mede gelet op het feit dat de regeling juist is getroffen voor vluchtelingen om schoon schip te maken en problemen bij naturalisatie te voorkomen. Omdat haar persoonsgegevens in documenten niet overeenkomen met de brp is het niet mogelijk om naturalisatie aan te vragen en te reizen buiten Nederland. Deze belangen wegen volgens haar zwaarder dan het belang van betrouwbaarheid van de brp. Het ontbreken van een belangenafweging door het college is in strijd met haar recht op privéleven uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Beoordeling van de gronden van het hoger beroep
De evenredigheid van de toetsing van wijzigingsverzoeken
5.       In geschil is allereerst of [appellante] terecht betoogt dat het college en de rechtbank in navolging van de rechtspraak van de Afdeling in strijd met het evenredigheidsbeginsel te streng omgaan met de toetsing van wijzigingsverzoeken aan artikel 2.8 van de Wet brp.
6.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198 moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126).
7.       Met de uitspraak van 4 mei 2022 is de rechtspraak genuanceerd, in die zin dat beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. "Onomstotelijk" is niet langer de bewijsmaatstaf. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.
Een andere nuancering van de rechtspraak is dat de bewijslast en het bewijsrisico anders dan voorheen minder snel zonder meer eenzijdig bij de verzoeker liggen. Een redelijke bewijslastverdeling kan met zich meebrengen dat het college zelf onderzoek moet doen wanneer een verzoeker in een lastige of onmogelijke bewijspositie verkeert.
8.       De maatstaf buiten redelijke twijfel zoals hiervoor bedoeld is een bewijsmaatstaf en ziet niet op de vraag of een besluit onevenredig is en in dat kader een belangenafweging heeft plaatsgevonden, zoals [appellante] op de zitting in hoger beroep heeft betoogd. Anders dan [appellante] verder betoogt, gaat het niet alleen om de rangorde van brondocumenten. Artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp stelt ook eisen aan de verschillende brondocumenten. Voor brondocumenten in de zin van artikel 2.8, tweede lid, onder c en d, van de Wet brp geldt bijvoorbeeld dat deze overeenkomstig plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt. Dat betekent bijvoorbeeld dat op grond van landeninformatie uit het ambtsbericht of informatie uit het brondocument zelf kan worden geconcludeerd dat bepaalde documenten of vaststelling van de identiteit van de aanvrager aan afgifte ten grondslag moeten hebben gelegen.
Verder is het toetsingskader voor wijzigingsverzoeken breder dan alleen artikel 2.8 van de Wet brp. Bij het beoordelen of feiten moeten worden verwerkt, moet ook rekening worden gehouden met de relevante bepalingen uit paragraaf 3 van Afdeling 1 van Hoofdstuk 2 van de Wet brp. Zo is van belang dat uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp volgt dat aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d en e, van de Wet brp geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en in processuele zin (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, 128). Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Verder is van belang dat artikel 2.10, derde lid, van de Wet brp bepaalt dat aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, geen gegevens worden ontleend, als aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
9.       Het betoog over toetsing van wijzigingsverzoeken slaagt gelet op wat is overwogen onder 7 en 8. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank van 12 maart 2021 gelet op wat hierna wordt overwogen.
De juiste persoonsgegevens
10.     In geschil is of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten en nadere bewijsmiddelen volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Het college betwist de inhoudelijke juistheid van de documenten en het verband tussen [appellante] en de documenten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld en het verzoek om wijziging van [appellante] daarom terecht heeft afgewezen.
11.     Er bestaat, anders dan [appellante] betoogt, geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 12 juni 2019 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Het college heeft de Afghaanse ambassade meermaals telefonisch en per e-mail benaderd met vragen. Dit leverde geen informatie op. Daarom heeft het college [appellante] verzocht de Afghaanse ambassade te benaderen. Dit heeft ertoe geleid dat contact is gelegd met de ambassade en dat deze meerdere reacties heeft gegeven. Die reacties zijn vervolgens door het college meegenomen in de besluitvorming. Dat het het college pas na tussenkomst van [appellante] is gelukt om meer informatie van de ambassade te krijgen, is gelet op het bovenstaande onvoldoende om van onzorgvuldige besluitvorming te kunnen spreken.
12.     Vast staat dat de tazkera van 5 november 2012 een brondocument is in de zin van artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet brp. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 4 mei 2022 betekent het feit dat een geschrift een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Bij het beoordelen of deze feiten moeten worden verwerkt, moet zoals hiervoor overwogen ook rekening worden gehouden met de relevante bepalingen uit paragraaf 3 van Afdeling 1 van Hoofdstuk 2 van de Wet brp.
12.1.  Het college voert over de tazkera van 5 november 2012 aan dat onduidelijk is hoe de Afghaanse autoriteiten de identiteit van [appellante] hebben vastgesteld en zijn overgegaan tot afgifte. Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 moet het college als het stelt dat er kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden, dit concreet onderbouwen. Het is dan vervolgens aan de aanvrager om het tegendeel aannemelijk te maken. De aanvrager kan hiervoor bewijs leveren vanuit andere bronnen dan brondocumenten. Bij de beoordeling of de aanvrager in zijn bewijslevering is geslaagd, wordt mede betrokken in hoeverre de eerder, dan wel later verstrekte gegevens zijn ontleend aan als objectief te beschouwen bewijsbronnen.
Het college heeft een concrete onderbouwing gegeven in het besluit van 12 juni 2019 door erop te wijzen dat in het uittreksel van het register van het Population Registration Department, waarop de tazkera van 5 november 2012 volgens [appellante] en de Afghaanse autoriteiten is gebaseerd, alleen een geboortejaar (1967) is te zien (7 jaar in het jaar 1974/1975) en niets over een geboortedag en geboortemaand. Ook zijn een naam van een vader en een grootvader "[naam 3]" vermeld maar niet de naam [naam 2] zoals vermeld in de tazkera van 2015. Daarnaast heeft het college erop gewezen dat onduidelijkheid over de vaststelling van de identiteit en hoe is overgegaan tot afgifte ook mede is ingegeven door eerdere verklaringen van [appellante] zelf en de Afghaanse autoriteiten. Volgens een eerdere verklaring van de Afghaanse autoriteiten uit 2007 was haar achternaam '[achternaam 1]" en haar geboortedatum "[geboortedatum] 1973". In haar paspoort van 2012 stonden als achternaam en geboortedatum "[naam 3]" en "[geboortedatum] 1973". Met de hand was op het paspoort geschreven dat haar achternaam en geboortedatum "[achternaam 1]" en "[geboortedatum] 1967’ zijn. Volgens een verklaring van de Afghaanse ambassade van 18 februari 2013 luiden de achternaam en het geboortejaar "[achternaam 2]" en "1967’ (geen dag of maand). In het Afghaanse paspoort van 9 december 2015 staan als achternaam en geboortedatum ‘[achternaam 2]" en "[geboortedatum] 1967".
12.2.  Tegen de concrete onderbouwing van het college dat onduidelijk is hoe de Afghaanse autoriteiten de identiteit van [appellante] hebben vastgesteld en zijn overgegaan tot afgifte heeft zij het volgende ingebracht. Onder verwijzing naar een e-mail van de Afghaanse ambassade van 16 november 2018 en het ambtsbericht betoogt zij dat onjuiste persoonsgegevens in de tazkera van 1975 terecht zijn gekomen. Uit de e-mail en landeninformatie blijkt dat administratieve onzorgvuldigheden bij tazkera’s voorkomen, leeftijden in voorkomende gevallen worden geschat, namen afwijkend worden geschreven en dat verzocht kan worden om een nieuwe tazkera. Dit kan door een aanvraag in te dienen bij de Afghaanse ambassade die de aanvraag doorstuurt naar de National Statistics and Information Authority (hierna: NSIA) die de database van de General Directorate of Civil Registration and Vital Statistics raadplegen om de identiteit vast te stellen. De gegevens in de database van de NSIA zijn gebaseerd op het Population Registration Department. Op het uittreksel daarvan staan alleen de voornaam en het geboortejaar vermeld en niet de achternaam, geboortedag en geboortemaand. [appellante] betoogt dat het niet gebruikelijk is om een geboortedag op te nemen en leeftijden vaak worden geschat. Over het ontbreken op het uittreksel van het register van het Population Registration Department van de achternaam, betoogt [appellante] dat de achternaam van haar grootvader wel vermeld staat en het gebruikelijk is dat kleinkinderen de achternaam overnemen van de grootvader aangevuld met de letter i en Afghaanse namen op verschillende manieren vertaald kunnen worden. Afghanistan kent geen traditie van het gebruiken van achternamen op de tazkera.
12.3.  [appellante] heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. [appellante] heeft onder verwijzing naar e-mails en verklaringen van de Afghaanse ambassade en landeninformatie uit het ambtsbericht laten zien hoe het onderzoek heeft plaatsgevonden. Maar daaruit blijkt dat alleen het gestelde geboortejaar is te herleiden tot het uittreksel van het register van het Population Registration Department. Over de exacte geboortedag, geboortemaand en achternaam blijft onduidelijkheid bestaan, zoals ook de rechtbank heeft overwogen. Op grond van het dossier kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de achternaam, geboortedag en geboortemaand op de tazkera van 5 november 2012 zijn gebaseerd op een verklaring van [appellante] zelf. Dat onduidelijkheid blijft bestaan komt niet alleen door administratieve onzorgvuldigheden van de Afghaanse autoriteiten, tegenstrijdige gegevens op de twee paspoorten en tegenstrijdige verklaringen van de Afghaanse ambassade, maar ook door tegenstrijdige verklaringen en verzoeken van [appellante] zelf. Zij heeft zelf bij verschillende wijzigingsverzoeken ook verschillende spellingen van haar achternaam en verschillende geboortedagen, geboortemaanden en geboortejaren doorgegeven. Zij heeft eerst in het kader van de Ranov-regeling verzocht haar voor- en achternaam en geboortedatum te wijzigen in [naam 3], geboren op [geboortedatum] 1973. Op 14 juni 2012 wilde [appellante] haar persoonsgegevens wijzigen in [naam 4], geboren op [geboortedatum] 1973. In deze hogerberoepsprocedure wil zij haar persoonsgegevens wijzigen in [naam 2], geboren op [geboortedatum] 1967.
12.4.  De conclusie is dat de tazkera van 5 november 2012 wel een brondocument is, maar de daarin vermelde feiten niet voor verwerking in de brp in aanmerking komen. Wat hiervoor is geoordeeld en overwogen over de onduidelijkheden over de vaststelling door de Afghaanse autoriteiten van de identiteit van [appellante] en de afgifte raakt bovendien ook aan het antwoord op de vraag of het verband kan worden gelegd tussen [appellante] en de overgelegde brondocumenten.
13.     Wat hiervoor is geconcludeerd geldt ook voor het Afghaanse paspoort van 9 december 2015. Niet in geschil is dat dit paspoort is gebaseerd op de tazkera van 5 november 2012 waarvan is gebleken dat voor afgifte daarvan geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Gelet hierop gaat het bewijsvermoeden dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan in dit geval niet op.
14.     Uit de overgelegde brondocumenten en nadere bewijsmiddelen volgt daarom niet buiten redelijke twijfel dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Het betoog faalt.
De belangenafweging
15.     In geschil is ten slotte of [appellante] terecht betoogt dat het college in strijd met artikel 8 van het EVRM geen belangenafweging heeft gemaakt. Er had volgens haar een belangenafweging in haar voordeel gemaakt moeten worden.
16.     Het college heeft niet in strijd gehandeld met artikel 8 van het EVRM. Hierbij is van belang dat de door [appellante] overgelegde stukken de stelling dat zij de gestelde persoon is weliswaar in enige mate ondersteunen, maar dat deze, gelet op wat onder 12.4 en 13 is overwogen, niet tot de conclusie leiden dat de in de brp geregistreerde gegevens onjuist zijn. Het college hoefde er dus niet vanuit te gaan dat [appellante] de gestelde persoon is. Gelet hierop hoefde het college geen belangenafweging te maken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:435). Het betoog faalt.
Conclusie
17.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank van 12 maart 2021 wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. J.TH. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Bijloos
voorzitter
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022
373-898
BIJLAGE
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.7
1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de
volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;
[...]
Artikel 2.8
[...]
2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
[...]
Artikel 2.10
[...]
Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
[...]
Artikel 2.58
1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling [artikelen 2.1-2.61].
[…]