ECLI:NL:RVS:2022:2520

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
202106707/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 17 september 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 juli 2020 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 1 maart 2021 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de hoorplicht in bezwaar niet had geschonden, maar de vreemdeling betwistte dit in zijn hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de hoorplicht niet was geschonden, vooral omdat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord, zeker in zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. De Afdeling concludeerde dat er onvoldoende grond was voor het oordeel dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van 1 maart 2021 werd ook vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en het griffierecht.

Uitspraak

202106707/1/V3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 september 2021 in zaak nr. 21/1821 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn vijfde grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden (artikel 7:3 van de Awb). Het uitgangspunt dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord geldt te meer in zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. Voorts was er, gezien het in bezwaar aangevoerde, anders dan de staatssecretaris in zijn besluit op bezwaar heeft overwogen, onvoldoende grond voor het oordeel dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Verder heeft de rechtbank ten onrechte bij haar oordeel betrokken dat de vreemdeling in beroep heeft kunnen reageren op de afwijzingsgrond die de staatssecretaris eerst in het besluit van 1 maart 2021 heeft tegengeworpen. Tussen de bezwaar- en de beroepsfase bestaan namelijk wezenlijke verschillen. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 en 5.3.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 1 maart 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 september 2021 in zaak nr. 21/1821;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 1 maart 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 451,00, voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
873