ECLI:NL:RVS:2022:2509

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
202104913/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 9 oktober 2019 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 1 juli 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 2 juli 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.C.M. van Schijndel, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling niet hoefde te horen over haar bezwaar. De vreemdeling had relevante argumenten aangevoerd die niet genegeerd konden worden. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het besluit van 1 juli 2020 vernietigd en werd de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en het beoordelingskader voor de vaststelling van de identiteit van de vreemdeling. De staatssecretaris werd ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202104913/1/V2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 juli 2021 in zaak nr. 20/5873 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in haar tweede grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris ervan kon afzien haar over haar bezwaar te horen. Gelet op wat de vreemdeling in de bezwaarfase heeft aangevoerd, kan namelijk niet op voorhand worden gezegd dat er in dit geval redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan vervat in het besluit van 9 oktober 2019 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5.2 en 5.3). De staatssecretaris had de vreemdeling daarom in bezwaar moeten horen. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 1 juli 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal hij ook rekening moeten houden met het beoordelingskader voor de vaststelling van de identiteit van de vreemdeling, zoals dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 juli 2021 in zaak nr. 20/5873;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 1 juli 2020, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022
802-984