ECLI:NL:RVS:2022:2411

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
202204573/1/V2 en 202204573/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening

Op 16 februari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 4 juli 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

In de uitspraak van 18 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling geen prijs meer stelde op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De gemachtigde van de vreemdeling had namelijk eerder aan de rechtbank laten weten dat er contact was en dat de vreemdeling nog steeds een inhoudelijke behandeling wenste.

Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202204573/1/V2 en 202204573/2/V2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 juli 2022 in zaak nr. NL22.4026 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 4 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken en zijn gemachtigde niet heeft gereageerd op de vraag of er nog contact is met hem. Zijn gemachtigde heeft namelijk bij bericht van 1 juli 2022 aan de rechtbank laten weten dat hij en de vreemdeling per mail veel contact hebben en waar de verblijfplaats van de vreemdeling is, die naar eigen zeggen de opvang gedwongen moest verlaten. Uit dit bericht volgt dat de vreemdeling nog prijs stelt op een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Omdat de gemachtigde dit bericht heeft ingediend voordat het onderzoek is gesloten en uitspraak is gedaan, heeft de rechtbank ten onrechte dit bericht niet betrokken bij haar uitspraak van 4 juli 2022. De rechtbank heeft het beroep daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 juli 2022 in zaak nr. NL22.4026;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.      wijst het verzoek af;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Soffers
voorzieningenrechter
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2022
802-987