202204573/1/V2 en 202204573/2/V2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 juli 2022 in zaak nr. NL22.4026 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 4 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken en zijn gemachtigde niet heeft gereageerd op de vraag of er nog contact is met hem. Zijn gemachtigde heeft namelijk bij bericht van 1 juli 2022 aan de rechtbank laten weten dat hij en de vreemdeling per mail veel contact hebben en waar de verblijfplaats van de vreemdeling is, die naar eigen zeggen de opvang gedwongen moest verlaten. Uit dit bericht volgt dat de vreemdeling nog prijs stelt op een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Omdat de gemachtigde dit bericht heeft ingediend voordat het onderzoek is gesloten en uitspraak is gedaan, heeft de rechtbank ten onrechte dit bericht niet betrokken bij haar uitspraak van 4 juli 2022. De rechtbank heeft het beroep daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 juli 2022 in zaak nr. NL22.4026;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. wijst het verzoek af;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Soffers
voorzieningenrechter
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2022
802-987