ECLI:NL:RVS:2022:2373
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. Het besluit tot inreisverbod dateert van 28 augustus 2021. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 20 oktober 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het inreisverbod vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak wordt ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De eerste grief, die betrekking heeft op de rechtseenheid en rechtsontwikkeling, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De tweede grief, die betreft de proceskostenvergoeding, wordt gegrond verklaard. De rechtbank had ten onrechte de vóór 1 januari 2021 geldende puntwaarde gehanteerd bij de berekening van de proceskostenvergoeding.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de staatssecretaris heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00. De Raad bevestigt de uitspraak voor het overige en bepaalt dat de staatssecretaris aan de vreemdeling de proceskosten vergoedt tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.