ECLI:NL:RVS:2022:2373

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
202106874/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inreisverbod van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. Het besluit tot inreisverbod dateert van 28 augustus 2021. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 20 oktober 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het inreisverbod vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak wordt ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De eerste grief, die betrekking heeft op de rechtseenheid en rechtsontwikkeling, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De tweede grief, die betreft de proceskostenvergoeding, wordt gegrond verklaard. De rechtbank had ten onrechte de vóór 1 januari 2021 geldende puntwaarde gehanteerd bij de berekening van de proceskostenvergoeding.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de staatssecretaris heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00. De Raad bevestigt de uitspraak voor het overige en bepaalt dat de staatssecretaris aan de vreemdeling de proceskosten vergoedt tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.

Uitspraak

202106874/1/V3.
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 20 oktober 2021 in zaak nr. NL21.14040 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2021 heeft de staatssecretaris een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 20 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat in grief 1 is aangevoerd leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling klaagt in grief 2 terecht dat de rechtbank ten onrechte bij de berekening van de proceskostenvergoeding de vóór 1 januari 2021 geldende puntwaarde heeft gehanteerd.
De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze inhoudt dat de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00. De uitspraak moet worden bevestigd voor het overige. De Afdeling bepaalt dat de staatssecretaris aan de vreemdeling de in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten vergoedt tot een bedrag van € 1.518,00, zijnde twee maal de nu geldende puntwaarde van € 759,00. De staatssecretaris moet ook de in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 20 oktober 2021 in zaak nr. NL21.14040, voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00;
III.      bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vonk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022
345