ECLI:NL:RVS:2022:2368

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
202105670/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 16 augustus 2022 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 25 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J. Portegies, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 23 augustus 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Bovendien is de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 24 juni 2022, waarin de situatie in Italië voor statushouders werd besproken. De Raad van State oordeelt dat er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.

De beslissing van de Raad van State is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2022.

Uitspraak

202105670/1/V1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 augustus 2021 in zaak nr. NL21.4758  in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J. Portegies, advocaat te Badhoevedorp, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788, onder 4.2 tot en met 4.5, over de situatie in Italië voor statushouders). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Groot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2022
210