ECLI:NL:RVS:2022:2343

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
202106802/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en beoordeling van afvalligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 21 oktober 2021 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 september 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 15 augustus 2022 overwogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid van de vreemdeling niet heeft onderzocht. De Afdeling heeft vastgesteld dat afvalligheid betekent dat een vreemdeling zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid. De vreemdeling heeft terecht betoogd dat de rechtbank dit aspect niet heeft meegenomen in haar beoordeling.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 24 september 2021 vernietigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op €2.277,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 augustus 2022.

Uitspraak

202106802/1/V2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 21 oktober 2021 in zaak nr. NL21.15227 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 21 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:94, heeft de Afdeling overwogen dat afvalligheid in het kader van die uitspraak betekent dat een vreemdeling zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid, dat hij eerder heeft aangehangen of waarbij hij in de ogen van zijn sociale omgeving of de overheid aangesloten behoort te zijn. Ook een vreemdeling die nooit heeft geloofd in het geloof waarmee hij is opgegroeid, kan dus afvallig zijn of als afvallige worden gezien. De vreemdeling betoogt daarom terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris in dit geval de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid dan wel toegedichte afvalligheid ten onrechte niet heeft onderzocht en beoordeeld. De vierde grief slaagt.
2.       Wat de vreemdeling verder in de grieven heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift verder geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 24 september 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 21 oktober 2021 in zaak nr. NL21.15227;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 24 september 2021, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022
897