ECLI:NL:RVS:2022:2281

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
202200326/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf

Op 5 augustus 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, welke door de staatssecretaris op 12 augustus 2020 was afgewezen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 11 juni 2021. De rechtbank heeft op 21 december 2021 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de vragen in het hogerberoepschrift niet van belang zijn voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. Bovendien werd opgemerkt dat de rechtsvraag die aan de orde was eerder door de Afdeling was beantwoord, waardoor er geen aanleiding was om anders te oordelen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 759,00 bedragen, en legde een griffierecht van € 548,00 op aan de staatssecretaris. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 5 augustus 2022.

Uitspraak

202200326/1/V3.
Datum uitspraak: 5 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 21 december 2021 in zaak nr. 21/4084 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 28 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1260, onder 4, over de toepassing van het jongvolwassenenbeleid). Het hoger beroep geeft geen aanleiding hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2022
873