ECLI:NL:RVS:2022:2199
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 15 juni 2022 haar beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, ongegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 1 juni 2021 besloten om de vreemdeling ambtshalve geen verblijfsvergunning te verlenen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L. Sinoo, heeft in het hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet slaagde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 29 juli 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de vreemdeling, met name de emotionele banden met haar in Nederland verblijvende zoon. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de staatssecretaris een belangenafweging had moeten maken, wat hij niet heeft gedaan. Hierdoor is het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 1 juni 2021 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moet maken. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.