ECLI:NL:RVS:2022:2199

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
202204135/1/V3 en 202204135/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 15 juni 2022 haar beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, ongegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 1 juni 2021 besloten om de vreemdeling ambtshalve geen verblijfsvergunning te verlenen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L. Sinoo, heeft in het hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet slaagde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 29 juli 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de vreemdeling, met name de emotionele banden met haar in Nederland verblijvende zoon. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de staatssecretaris een belangenafweging had moeten maken, wat hij niet heeft gedaan. Hierdoor is het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 1 juni 2021 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moet maken. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202204135/1/V3 en 202204135/2/V3.
Datum uitspraak: 29 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 juni 2022 in zaak nr. NL21.10175 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2021 heeft de staatssecretaris geweigerd de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 15 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       In het hogerberoepschrift klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. Hoewel de vreemdeling niet heeft onderbouwd dat er ‘more than the normal emotional ties’ bestaan met haar in Nederland verblijvende zoon, kan de staatssecretaris namelijk niet meer volstaan met deze vaststelling. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3.1. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een belangenafweging moet verrichten. Dit heeft hij ten onrechte niet gedaan.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 1 juni 2021 wordt vernietigd.
3.       De staatssecretaris moet een nieuw besluit op de aanvraag nemen. Dat besluit moet het resultaat zijn van een door de staatssecretaris te verrichten belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM op basis van alle feiten en omstandigheden van dit geval. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 juni 2022 in zaak nr. NL21.10175;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 1 juni 2021, V-[…];
V.      wijst het verzoek af;
VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022
872