ECLI:NL:RVS:2022:2135
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van twee vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden op 10 juni 2021 afgewezen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, hebben tegen deze afwijzing beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle. De rechtbank verklaarde op 4 november 2021 de beroepen ongegrond.
De vreemdelingen hebben vervolgens hoger beroep ingesteld. In hun grieven stelden zij onder andere dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hun beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet slaagde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestonden met de in Nederland verblijvende kinderen van de vreemdelingen. De staatssecretaris had bij de beoordeling van het beroep op artikel 8 van het EVRM een belangenafweging moeten maken, wat hij niet had gedaan.
De Raad van State verklaarde de hoger beroepen gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van de staatssecretaris van 10 juni 2021. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 2.277,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 juli 2022.