ECLI:NL:RVS:2022:2135

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
202107070/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van twee vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden op 10 juni 2021 afgewezen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, hebben tegen deze afwijzing beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle. De rechtbank verklaarde op 4 november 2021 de beroepen ongegrond.

De vreemdelingen hebben vervolgens hoger beroep ingesteld. In hun grieven stelden zij onder andere dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hun beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet slaagde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestonden met de in Nederland verblijvende kinderen van de vreemdelingen. De staatssecretaris had bij de beoordeling van het beroep op artikel 8 van het EVRM een belangenafweging moeten maken, wat hij niet had gedaan.

De Raad van State verklaarde de hoger beroepen gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van de staatssecretaris van 10 juni 2021. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 2.277,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 juli 2022.

Uitspraak

202107070/1/V3.
Datum uitspraak: 27 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 november 2021 in zaak nr. NL21.9491 en NL21.9493 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 10 juni 2021 heeft de staatssecretaris de aanvragen van de vreemdelingen om aan hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 4 november 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, advocaat te Enschede, ieder afzonderlijk hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdelingen in grieven 1 en 3 hebben aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       In grief 2 klagen de vreemdelingen terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hun beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. Hoewel de vreemdelingen niet hebben onderbouwd dat er ‘more than the normal emotional ties’ bestaan met hun in Nederland verblijvende kinderen, kan de staatssecretaris namelijk niet meer volstaan met deze vaststelling. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3.1. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een belangenafweging moet verrichten. Dit heeft hij ten onrechte niet gedaan.
2.1.    De grief slaagt.
3.       De hoger beroepen zijn gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en de besluiten van 10 juni 2021 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de hoger beroepen gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 november 2021 in zaak nr. NL21.9491 en NL21.9493;
III.      verklaart de beroepen gegrond;
IV.      vernietigt de besluiten van 10 juni 2021, V-[…] en V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022
47-985