ECLI:NL:RVS:2022:2065

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
202100165/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke verwerking van persoonsgegevens in het kader van bezwaar en beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Bladel

In deze zaak gaat het om een beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bladel, dat op 23 november 2020 is genomen. Dit besluit betreft de gedeeltelijke toewijzing van een verzoek om wissing van persoonsgegevens van [appellante] uit een pre-weegdocument en een draaiboek, opgesteld in het kader van de handhaving van malafide hondenhandel. Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat de verwerking van deze persoonsgegevens noodzakelijk is voor de onderbouwing van een rechtsvordering in het kader van een civiele procedure die [appellante] heeft aangespannen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 november 2021, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door haar partner en het college door mr. M.W.C. Schreurs, advocaat te Venlo. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2316, geoordeeld dat het college een motiveringsgebrek had en dat het opnieuw moest beslissen op het bezwaar van [appellante]. In het nieuwe besluit heeft het college zich beroepen op artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG, dat de verwerking van persoonsgegevens toestaat voor de onderbouwing van een rechtsvordering. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college terecht deze uitzondering heeft ingeroepen, omdat de persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor het verweer in de civiele procedure. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van het college standhoudt.

Uitspraak

202100165/1/A3.
Datum uitspraak: 20 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Hapert, gemeente Bladel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bladel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2020 heeft het college opnieuw besloten op het door [appellante] gemaakte bezwaar en haar verzoek om wissing van haar persoonsgegevens gedeeltelijk toegewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door [partner], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.W.C. Schreurs, advocaat te Venlo, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In 2013 is in het kader van de integrale aanpak van malafide hondenhandel door de Politie Landelijke Eenheid Expertisecentrum Dierenwelzijn een zogenoemd pre-weegdocument opgesteld. In dat document zijn gegevens van hondenhandelaren opgenomen waarbij voldoende indicatoren aanwezig zijn geacht om een nader onderzoek te rechtvaardigen. De in het pre-weegdocument voorkomende hondenhandelaren zijn opgenomen in het algemeen draaiboek ‘Canitas project’ (hierna: draaiboek) dat is opgesteld voor een landelijke handhavingsactiedag. Paragraaf 1.4 van het draaiboek bevat een schema met gegevens van hondenhandelaren. Persoonsgegevens van [appellante] en haar [partner], zijn toen in dit schema opgenomen. Voor het project werd onder meer samengewerkt met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: de NVWA).
In het kader van de integrale handhaving is het draaiboek gedeeld met de bestuursorganen die als convenantpartners zijn aangesloten bij het Regionale Informatie en Expertise Centrum Oost-Brabant (hierna: RIEC Oost-Brabant). Het onderzoek waarbinnen de gegevens in RIEC-verband zijn uitgewisseld, heeft uiteindelijk geresulteerd in een handhavingsactie op 11 april 2016.
Over de (rechtmatigheid van de) handhavingsactie, en andere handelingen en besluiten van bovengenoemde bestuursorganen, zijn door [appellante] en [partner], bestuursrechtelijke en civielrechtelijke procedures gevoerd, waaronder deze procedure.
Besluitvorming
2.       [appellante] en [partner] hebben op 19 maart 2018 het college op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) verzocht om wissing van hun persoonsgegevens uit het pre-weegdocument en uit het draaiboek. Bij besluit van 18 april 2018 heeft het college dit verzoek afgewezen. [appellante] en [partner] hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is door het college bij besluit van 16 oktober 2018 ongegrond verklaard. Daartegen hebben [appellante] en [partner] beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 25 maart 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de persoonsgegevens van [partner] betreft en het college opgedragen de gegevens van [partner] te rectificeren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd.
Uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020
3.       Bij uitspraak van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2316, heeft de Afdeling het door [appellante] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, omdat het besluit van 16 oktober 2018 een motiveringsgebrek bevatte. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld (de zogenoemde judiciële lus).
Nieuw besluit van 23 november 2020
4.       In het nieuwe besluit van 23 november 2020 heeft het college opnieuw besloten op het door [appellante] gemaakte bezwaar. Het college heeft daarbij het verzoek om wissing van haar persoonsgegevens uit het pre-weegdocument en uit het draaiboek opnieuw afgewezen. Volgens het college komt aan [appellante] geen recht op wissing van haar persoonsgegevens uit deze documenten toe, omdat de verwerking van deze persoonsgegevens nodig is voor de onderbouwing van een rechtsvordering in de zin van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG. [appellante] en [partner] hebben namelijk tegen het college een civiele schadevergoedingsprocedure ingesteld, omdat zij het er niet mee eens zijn dat de persoonsgegevens van [appellante] in het pre-weegdocument en het draaiboek staan vermeld. Daarom is het voor het college nodig om ter onderbouwing van het verweer in die civiele procedure te kunnen beschikken over deze documenten met daarin de persoonsgegevens van [appellante] en dus deze persoonsgegevens te verwerken. Ook verwerkt het college deze persoonsgegevens ten behoeve van deze procedure.
Toetsingskader
5.       Op 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing geworden en de Wbp ingetrokken. Op dit geschil is de AVG van toepassing, omdat het nieuwe besluit, net als het eerste besluit op bezwaar, dateert van na 25 mei 2018.
6.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Het beroep van [appellante]
7.       [appellante] betoogt dat het college tijdens de behandeling van het hoger beroep, dat heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020, artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG als grondslag voor de verwerking van haar persoonsgegevens heeft verlaten. Daarom doet het college volgens [appellante] in het nieuwe besluit ten onrechte opnieuw een beroep op artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG.
Bovendien kan het college geen geslaagd beroep doen op de uitzonderingsgrond die is opgenomen in artikel 17, derde lid, onder e, van de AVG. Dat artikel verwijst namelijk specifiek naar het instellen, uitoefenen of onderbouwen van een rechtsvordering. Het verweer tegen een rechtsvordering wordt echter niet als zodanig genoemd in de AVG. Het is daarnaast ook niet noodzakelijk voor het voeren van verweer dat het college haar persoonsgegevens in het pre-weegdocument en in het draaiboek verwerkt.
Voor zover het college een beroep doet op artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG, is daarvoor vereist dat de gegevens actueel en juist zijn en op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen. Dat is volgens [appellante] niet het geval. Voor zover het college een beroep doet op artikel 17, derde lid, aanhef en onder d, van de AVG, geldt dat de AVG voorrang heeft op de Archiefwet. Dat betekent dat persoonsgegevens alleen op grond van de Archiefwet mogen worden bewaard als deze in overeenstemming met de AVG zijn verzameld, aldus [appellante].
Beoordeling van het beroep
8.       De Afdeling heeft bij de uitspraak van 30 september 2020 het besluit op bezwaar van 16 oktober 2018 vanwege een motiveringsgebrek vernietigd. Dat betekent dat het college opnieuw op het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 18 april 2018 moest beslissen. Uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM7744) is de bezwaarschriftenprocedure bedoeld voor volledige heroverweging. Ook wanneer een bestuursorgaan na vernietiging door de rechter een nieuw besluit moet nemen, moet worden besloten met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging (de zogenoemde ex nunc-toetsing).
Het college heeft in het nieuwe besluit alle feiten en omstandigheden zoals die er waren op het tijdstip van heroverweging, betrokken. Het college heeft daarbij vermeld dat het de persoonsgegevens van [appellante] in het pre-weegdocument en het draaiboek verwerkt, omdat het die persoonsgegevens nodig heeft voor het verweer in de civiele procedure. Ook verwerkt het college de persoonsgegevens voor deze procedure.
Mocht het college zich beroepen op de uitzonderingsgrond van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG?
9.       Een verwerkingsverantwoordelijke mag bij een verzoek om wissing in de zin van artikel 17 van de AVG, gelet op de systematiek en de tekst van dat artikel, eerst beoordelen of zich de uitzondering van artikel 17, derde lid, onder e, van de AVG voordoet. Zie r.o. 10.1 van de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020. Als deze uitzondering zich voordoet,  dan mag de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens verwerken en is het eerste lid van artikel 17 van de AVG niet van toepassing.
Op grond van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG heeft een betrokkene geen recht op wissing van persoonsgegevens voor zover de verwerking nodig is voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. De vraag is of een verwerkingsverantwoordelijke, in dit geval het college, zich op deze uitzonderingsgrond kan beroepen, als de verwerking van persoonsgegevens nodig is voor het verweer tegen een rechtsvordering van de betrokkene.
Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat voor de uitlegging van een bepaling van het recht van de Europese Unie niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen, maar ook met de context ervan, en met de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaakt en de ontstaansgeschiedenis van de regeling (zie het arrest van 11 april 2019, Tarola, ECLI:EU:C:2019:309, punt 37). Daarom zal de Afdeling hierna ingaan op de bewoordingen, de context en het doel van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG.
- Wat staat er in andere taalversies?
9.1.    Omdat de teksten van het Unierecht in verschillende talen zijn opgesteld en de verschillende taalversies gelijkelijk authentiek zijn, vereist  uitlegging van een bepaling van Unierecht ook een vergelijking van de verschillende taalversies (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:799, Consorzio, punten 42-44). De Duitse, Engelse en Franse tekst van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG luiden:
-         zur Geltendmachung, Ausübung oder Verteidigung von Rechtsansprüchen;
-         for the establishment, exercise or defence of legal claims;
-         à la constatation, à l'exercice ou à la défense de droits en justice.
In de Duitse, Engelse en Franse taalversies van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG staan de woorden ‘Verteidigung’, ‘defence’, en ‘la défense’. In de Duitse, Engelse en Franse taalversies van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG is gegevensverwerking dus ook toegestaan voor de verdediging in juridische context. Uit deze taalversies moet worden afgeleid dat niet alleen het instellen van een rechtsvordering maar ook de verdediging onder de uitzondering van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG valt. De Engelse, Duitse en Franse taalversies hebben dus een veel ruimere strekking dan de Nederlandse tekst, waaruit, door het gebruik van het woord ‘onderbouwing’, lijkt te moeten worden opgemaakt dat het verweer tegen een rechtsvordering niet onder de uitzondering valt.
- Welke uitleg past bij de doelstelling van de AVG?
9.2.    De betrokken bepaling moet gelet op de noodzaak van een eenvormige uitlegging van verschillende taalversies, als daartussen verschillen bestaan, worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie punt 28 van het arrest van het Hof van Justitie van 24 oktober 1996, Kraaijeveld, ECLI:EU:C:1996:404).
9.3.    De doelstelling van de AVG, zoals die blijkt uit de punten 1 en 2 van de considerans van de AVG, is de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 16, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft eenieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
Uit punt 4 van de considerans van de AVG volgt echter dat het recht op bescherming van persoonsgegevens geen absolute gelding heeft, maar moet worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en via het evenredigheidsbeginsel tegen andere grondrechten moet worden afgewogen. De AVG eerbiedigt alle grondrechten en de vrijheden en beginselen die zijn erkend in het Handvest. Een van die rechten is het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, zoals dat volgt uit artikel 47 van het Handvest. Zoals blijkt uit punt 48 van het arrest van het Hof van Justitie van 6 november 2021, Otis, ECLI:EU:C:2012:684, bestaat het in artikel 47 van het Handvest neergelegde beginsel van effectieve rechterlijke bescherming uit diverse onderdelen, met name de rechten van de verdediging, het beginsel van „equality of arms", het recht op toegang tot de rechter en het recht om zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Van artikel 47 van het Handvest maakt dus ook het verdedigingsbeginsel deel uit. In artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG is het recht op wissing dan ook afgezet tegen het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, waarvoor gegevensverwerking, bijvoorbeeld in processtukken, noodzakelijk kan zijn. De uitleg van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, zoals die wordt gegeven in de Duitse, Engelse en Franse taalversies van de AVG, doet het meeste recht aan het evenwicht tussen de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens aan de ene kant en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een onpartijdig gerecht aan de andere kant. Daarmee is die uitleg in overeenstemming metde doelstelling van de AVG, zoals die blijkt uit de considerans.
- Uitleg Afdeling met inachtneming andere taalversies en doelstelling AVG
9.4.    Gelet op wat onder 9.1 tot en met 9.3 is overwogen moet artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG, dan ook zo worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is op de eisende partij én op de verwerende partij, die deelnemen aan een juridische procedure. Een andere uitleg van deze bepaling zou betekenen dat de verwerende partij kan worden gefrustreerd in zijn verdedigingsmogelijkheden. Dat is in strijd met het in artikel 47 van het Handvest neergelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte en een onpartijdig gerecht. Het is ook in strijd met het in artikel 47 van het Handvest neergelegde verdedigingsbeginsel. In het kader van een doeltreffende geschilbeslechting is het ook van belang dat eiser, verweerder en rechter kunnen beschikken over de volledige procesdossiers.
- Toepassing van de uitleg van de Afdeling in deze zaak
9.5.    In het nieuwe besluit op bezwaar heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het voor het college als verweerder in de civiele procedure die [appellante] had ingesteld nodig was haar persoonsgegevens te verwerken. Die procedure had namelijk betrekking op de vraag of de persoonsgegevens van [appellante] terecht in het pre-weegdocument en in het draaiboek waren opgenomen. Ook voor het college als verweerder in deze procedure is het nodig om haar persoonsgegevens te verwerken. Het college heeft daarom in het nieuwe besluit op bezwaar terecht een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG. Anders had het college de persoonsgegevens van [appellante] moeten wissen uit stukken die onderdeel zijn van een procesdossier. Dat zou als onaanvaardbaar gevolg hebben dat het college persoonsgegevens had moeten wissen uit stukken die beide partijen op het moment van het besluit juist nodig hadden om hun standpunt te verdedigen in de civielrechtelijke zaak. In die zaak werd onder andere beoordeeld of [appellante] terecht heeft gesteld dat haar persoonsgegevens ten onrechte in het pre-weegdocument en in het draaiboek staan vermeld. Door wissing van persoonsgegevens uit procesdossiers zou niet alleen het onderbouwen van het standpunt van beide partijen onmogelijk zijn gemaakt, maar dit zou ook de waarheidsvinding door de rechter bemoeilijken en hebben bemoeilijkt.
9.6.    Het betoog slaagt niet.
Mogen de persoonsgegevens van [appellante] worden bewaard op grond van artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG en de Archiefwet?
10.     Uit artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG volgt dat het college persoonsgegevens niet kan wissen, als de verwerking nodig is vanwege een wettelijke verwerkingsplicht (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2419). Zoals onder 9 is geoordeeld, moet een verwerkingsverantwoordelijke bij een verzoek om wissing in de zin van artikel 17 van de AVG in dat geval niet (eerst) met toepassing van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG beoordelen of de verwerking rechtmatig is.
10.1.  Op grond van artikel 3 van de Archiefwet 1995 is het college verplicht de onder diens berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Ook moet het college zorgdragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. Volgens de Selectielijst gemeenten en intergemeentelijke organen 2020 (Stcrt. 2020, 11143), die is vastgesteld krachtens artikel 5 van de Archiefwet, moeten bescheiden waarover het college beschikt in het kader van het behandelen van geschillen, als het geschil is afgehandeld, na vijf jaar worden vernietigd. Uit hoofdstuk 1.3 volgt dat de bewaartermijnen in deze selectielijst zijn bepaald na zorgvuldige afweging van belangen, waaronder die van de privacy van de betrokkenen bij de processen, de risico’s voor de bedrijfsvoering en verantwoordingplichten en het cultuurhistorische belang. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de verwerking nodig is, omdat het verplicht is om de persoonsgegevens van [appellante] met inachtneming van de geldende bewaartermijn te bewaren.
10.2.  Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11.     Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het nieuwe besluit van het college van 23 november 2020 stand houdt.
12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022
280-973
BIJLAGE
VERORDENING (EU) 2016/679 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)
Artikel 5 Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens
1. Persoonsgegevens moeten:
d) juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd; alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren („juistheid");
[…]
Artikel 6 Rechtmatigheid van de verwerking
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
[…]
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
[…]
4. Wanneer de verwerking voor een ander doel dan dat waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld niet berust op toestemming van de betrokkene of op een Unierechtelijke bepaling of een lidstaatrechtelijke bepaling die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt ter waarborging van de in artikel 23, lid 1, bedoelde doelstellingen houdt de verwerkingsverantwoordelijke bij de beoordeling van de vraag of de verwerking voor een ander doel verenigbaar is met het doel waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld onder meer rekening met:
a) ieder verband tussen de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld, en de doeleinden van de voorgenomen verdere verwerking;
b) het kader waarin de persoonsgegevens zijn verzameld, met name wat de verhouding tussen de betrokkenen en de verwerkingsverantwoordelijke betreft;
c) de aard van de persoonsgegevens, met name of bijzondere categorieën van persoonsgegevens worden verwerkt, overeenkomstig artikel 9, en of persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten worden verwerkt, overeenkomstig artikel 10;
d) de mogelijke gevolgen van de voorgenomen verdere verwerking voor de betrokkenen;
e) het bestaan van passende waarborgen, waaronder eventueel versleuteling of pseudonimisering.
Artikel 9 Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens
1. Verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn verboden.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
[…]
f) de verwerking is noodzakelijk voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsbevoegdheid;
[…].
Artikel 16 Recht op rectificatie
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Artikel 17  Recht op gegevenswissing („recht op vergetelheid")
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
[…]
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
[…]
b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
d) met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;
e) voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
Archiefwet
Artikel 3
De overheidsorganen zijn verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.
Artikel 5
1 De zorgdrager is verplicht tot het ontwerpen van selectielijsten waarin tenminste wordt aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging in aanmerking komen.
[…]